Manon Stravens
Amsterdam
Boeren stoppen ermee. Maar de gebouwen blijven leeg staan, verkommeren of worden gebruikt voor de wietteelt. Sloop is niet zo eenvoudig, want wie betaalt de rekening? Zeker als er asbest mee is gemoeid. En bij herbestemming draaien de ambteljke molens volgens lokale makelaars en bankiers maar moeizaam.
Het is dan ook geen wonder dat Nicole Lemlijn, wethouder Ruimte en Economie in Deurne de agrarische leegstand hoog op de gemeentelijke agenda heeft gezet. In 2020 dreigt 300.000 m² aan boerengebouwen in Deurne leeg te staan, een kwart van het huidige aantal. Paradoxaal genoeg is er dan ook veel vraag naar vergunningen voor nieuwe stallen, die voldoen aan de milieu-eisen.
Voorzitter Henk Raaijmakers van de lokale afdeling van belangenclub voor boeren ZLTO nuanceert het sombere beeld van Lemlijn. ‘De boer is gestopt maar een groot deel van de leegstaande gebouwen wordt nog voor van alles gebruikt. Als opslag van caravans of van goederen, of soms vinden er nog dieren onderdak.’ Maar zonder vergunning is dat allemaal niet toegestaan van de gemeente. Waarmee Raaijmakers maar wil zeggen dat leeg niet altijd leeg is.
Hij wil daarmee de situatie niet bagatelliseren. Verscherpte milieu-eisen, bijvoorbeeld over asbest, maken renovatie of herbestemming van boerengebouwen tot een kostbare zaak. Terwijl aan de andere kant de prijzen voor woonboerderijen de afgelopen jaren met een kwart zijn gedaald en een stal ook steeds minder opbrengt.
Twintig jaar geleden investeerde een agrariër circa €300.000 voor een middelgrote varkensstal (1000 m², 200 volwassen dieren). De investeringskosten voor een nieuwe stal (circa 2500 m², 400 dieren) kunnen nu oplopen tot € 1 mln.
‘Waar een woonboerderij vroeger een stukje pensioen was voor de ondernemer, is het nu een kostenpost, mede door de aangescherpte milieuregels.’
Een stal is na twintig jaar volledig afgeschreven. Moderne stallen hebben volgens Raaijmakers nieuwe technieken en een beter binnenklimaat, waardoor geuroverlast en antibioticagebruik kan worden verlaagd. ‘Dat is beter voor milieu en dierenwelzijn, maar dat verkleint wel de kans op hergebruik van oude gebouwen’, vertelt de lokale ZLTO-bestuurder.
De meningen lopen uiteen over wat er met de leegstaande stallen moet gebeuren. Sloop is een optie, vooral voor de gebouwen met asbest in het dak. ZLTO pleit voor een landelijke regeling, om een ‘eerlijk speelveld’ te garanderen. Maar de grote vraag is wie dat moet financieren.
De sloopkosten van bovengenoemde varkensstal zijn circa € 15.000. Vooral asbestsanering en verwijdering van het beton van een drijfmestput zijn kostbaar. Daarentegen levert het ijzer van voormalige varkensboxen wel weer wat op, aldus Raaijmakers.
Deurne wil de verantwoordelijkheid voor sloop neerleggen bij lokale agrariërs die willen uitbreiden. Lemlijn: ‘Het platteland moet voor iedereen aantrekkelijk blijven. Het is prima om iets nieuws te bouwen, maar neem dan ook de verantwoordelijkheid voor de sloop van een oude stal.’ Volgens de wethouder zijn de kosten 2% tot 3% van de totale investering in een nieuwe stal. Raaijmakers ziet dat niet zitten. ‘Dan maak je de ondernemer verantwoordelijk voor het opruimen van de rommel van de buurman.’
Liever bedenken de betrokkenen alternatieve bestemmingen. Naar schatting de helft van de vrijgekomen agrarische gebouwen is daarvoor geschikt. Banken en makelaars pleiten voor nieuwe economische bedrijvigheid. Maar op de stallen zit een agrarische bestemming en de gemeentelijke procedures voor bestemmingsverandering zijn lang en kostbaar. ‘Groot obstakel is het gebrek aan eenduidig lokaal beleid. Dat schrikt investeerders af’, zegt Ruud Huirne, directeur Food & Agri Nederland van Rabobank. Huirne vindt dat kleine industriële activiteiten moeten kunnen. ‘Dat brengt werkgelegenheid en inkomen op het platteland.’ Gemeenten moeten daar niet zo krampachtig in zijn en de molens wat sneller laten draaien, aldus Huirne.
Niet alle bedrijvigheid past in landelijk gebied. Wethouder Lemlijn: ‘Bepaalde vormen van toerisme en recreatie kunnen we toestaan, net als zorgboerderijen. Maar industrie hoort thuis op een industrieterrein.’ Raaijmakers ziet in een oude stal graag een kraamkamer voor creatieve ondernemers ontstaan. ‘Zoals de boerenzoon of -dochter die in een voormalig kippenhok een meubelmakerij, streekwinkel of handel in bloemsierkunst wil beginnen’, licht hij toe. ‘Dat brengt nieuwe dynamiek.’