Stefan Ormel
Vriend en vijand zijn het erover eens dat veranderingen in het pensioenstelsel nodig zijn. Onenigheid is er over de vraag wat moet veranderen en hoe. Voor de pensioensector lijkt het afschaffen van een zekere pensioenuitkering het belangrijkste. Directeur Gerard Riemen van de Pensioenfederatie zei begin dit jaar dat de pensioenbelofte van 70% van het loon mooi lijkt, maar slechts schijnzekerheid is. Voorzitter Corien Wortmann van ABP, het grootste pensioenfonds, zei het hem na.
Directeur Peter Borgdorff van PFZW, pensioenfonds nummer twee, zegt al jaren dat hij af wil van zekere uitkeringen. Het belangrijkste bezwaar tegen zekerheid: die kost geld. Pensioenfondsen moeten er buffers voor aanhouden. ‘Dood geld’ noemt Borgdorff dat.
Maar wat vinden deelnemers ervan? Willen die hun zekere uitkering wel opgeven? Het Sociaal en Cultureel Planbureau onderzocht voor de Nationale Pensioendialoog wat werkenden willen. Dat is vooral zekerheid, zo blijkt. Solidariteit is belangrijk, maar ondergeschikt aan de behoefte aan zekerheid, schrijft het SCP in een rapport van vorig jaar augustus.
Ook uit andere onderzoeken komt naar voren hoe belangrijk zekerheid is. Werknemers geven voorkeur aan zekerheid in pensioen, liet het CBS in 2014 weten. Een jaar eerder leverde onderzoek van het Verbond voor Verzekeraars dezelfde uitkomst. ‘Het merendeel kiest voor zekerheid over de hoogte van het pensioen en zegt dan genoegen te nemen met een eventueel lager pensioen.’ Mensen zijn zelfs bereid meer premie te betalen als dat zorgt voor een pensioenuitkering met meer zekerheid.
Onder de noemer solidariteit beleggen pensioenfondsen nu voor iedereen hetzelfde. De premie die zij binnenkrijgen komt terecht in een grote, collectieve pot. Uit dezelfde pot betalen ze de pensioenen. Het gevolg is dat pensioenfondsen twee verschillende doelen nastreven met één pot geld. Het is logisch dat pensioenfondsen van die spagaat in het pensioenstelsel af willen.
Maar het opgeven van zekerheid, zoals Riemen, Wortmann en Borgdorff willen, is het verkeerde uitgangspunt. Ten eerste gaat dat voorbij aan de wensen van deelnemers. Ten tweede is het onnodig. Pensioenfondsen kunnen namelijk wel degelijk zekerheid bieden. Ook als de rente zo laag is als nu. Ze moeten dan wel de solidariteit grotendeels durven los te laten. Het beste is overstappen op een systeem met twee pensioenpotten. Een individuele pot om te beleggen en een gemeenschappelijke pot om de pensioenuitkering uit te betalen.
In de individuele pot kunnen fondsen op maat beleggen voor hun deelnemers. Het beleggingsdoel is een pensioenuitkering waarvan de hoogte vooraf vaststaat. Het kapitaal uit de individuele pot wordt omgezet in een uitkering in de gemeenschappelijke pot als het voldoende is aangegroeid om een deel van de beoogde uitkering te kunnen inkopen. Bij gunstige marktomstandigheden is dit sneller het geval. Zo ontstaat er automatisch dynamiek in het beleggingsbeleid. Het anticyclische karakter zorgt op termijn voor een beter beleggingsresultaat dan het gebruikelijke life cycle beleggen.
In de gemeenschappelijke pot lopen deelnemers geen beleggingsrisico meer. Ook kunnen ze er risico’s delen die ze moeilijk individueel kunnen verzekeren, zoals het risico op langer of korter leven. Omdat beleggingsrisico ontbreekt, volstaat een kleine buffer. Bij de huidige regels is dat zo’n 5%. Dat is veel en veel minder dan de buffer van 25% of meer die veel pensioenfondsen nu moeten hebben. De buffer is daarmee veel goedkoper. Nog belangrijker is dat pensioenfondsen dankzij die lagere buffer wél een zekere uitkering kunnen aanbieden.
Helaas lijkt het erop dat sociale partners in het nieuwe pensioenstelsel aan hoge buffers willen vasthouden. Maar werkgevers zijn niet meer bereid om de buffers aan te vullen. Als ze het geld daarvoor al zouden kunnen opbrengen. Het gaat inmiddels over een buffertekort van meer dan € 200 miljard!
Voor de deelnemers is een stelsel met maatwerk in individuele potjes en uitkeringen uit een gemeenschappelijke pot veruit het beste. Het biedt meer zekerheid, met behoud van de mogelijkheid collectief risico’s te blijven delen, zonder dat daar grote, onduidelijke buffers voor nodig zijn.
Stefan Ormel is directeur beleggingen bij First Investments.