De verregaande flexibilisering van de Nederlandse arbeidsmarkt brengt de kenniseconomie op lange termijn schade toe, doordat werkgevers met meer tijdelijk personeel hun educatieve taken verwaarlozen. Nederland is bezig af te drijven richting een Angelsaksisch model: een toenemende groep werknemers belandt in kwetsbare posities, en zal meerdere tweederangsbaantjes nodig hebben om rond te komen.
Daarvoor waarschuwt Henk Volberda, hoogleraar ondernemingsbeleid aan de Erasmus Universiteit. Hij verwijst naar zijn onderzoek voor het World Economic Forum, waaruit blijkt dat de kwaliteit van de Nederlandse arbeidsbevolking onder druk staat. Volberda legt een direct verband tussen de afgegleden concurrentiepositie en de Nederlandse flexschil.
Nederland glijdt op uw wereldranglijst af van vierde naar achtste positie. Hoe komt dat?
'Nederland heeft grote ambities op het gebied van langer doorwerken en levenslang leren, maar in de praktijk zie je daar weinig van terug. We hebben uitmuntend primair en secundair onderwijs, investeren veel in jongeren, maar de leerweg stopt abrupt aan het begin van de carrière, in tegenstelling tot bijvoorbeeld in de Scandinavische landen.
Nederlandse werknemers zijn daardoor slecht in staat hun vaardigheden op peil te houden, en belanden al vroeg in hun carrière langs de zijlijn. Ze nemen vanaf hun 55ste gemiddeld nog maar beperkt deel aan de arbeidsmarkt. De werkloosheid is ook extreem hoog in die categorie. Maar weinig Nederlandse 55-plussers zullen tot hun 67e actief blijven.'
Is dat niet een gevolg van het feit dat cao’s zich uit de markt hebben geprijsd?
'Cao’s zijn wel te duur, maar het belangrijkste probleem is dat ze alleen maar gericht zijn geweest op primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden in plaats van scholing. We hebben opleidingsfondsen die niet worden gebruikt, of alleen binnen de sector. De bereidheid om te investeren in menselijk talent ontbreekt bij zowel werknemer als werkgever, en er zijn geen fiscale prikkels. Terwijl de noodzaak tot bijscholing alleen maar groeit: de halfwaardetijd van beroepen en vaardigheden krimpt razendsnel, onder druk van technologische doorbraken en automatisering.
Ondertussen zwelt de roep om flexibilisering steeds verder aan. Bepaalde sectoren, zoals de horeca en de bouw, hebben het inherent nodig, maar het gebeurt ook in de financiële sector, logistiek, zorg en overheid. Ik vind dat zorgelijk. Het kortetermijndenken regeert. Bedrijven consumeren kant-en-klaar-talent, maar voelen zich niet meer verantwoordelijk voor de opleiding ervan. Komt er iets beters voorbij, dan ruilen ze iemand gewoon in. Op langere termijn heeft dat destructieve gevolgen voor de kenniseconomie.'
Flexibilisering en productiviteit gaan hand in hand, betogen wetenschappers als Ton Wilthagen.
'Zij verkijken zich op de mate waarin flexibilisering leidt tot hoge inleertijd en extra kosten. Het leidt ook tot extra afstemmingskosten tussen vaste, ingewerkte medewerkers en flexibele, minder ingewerkte medewerkers. Daarnaast leidt het veelvuldig wisselen van de team- of ploegbezetting tot allerlei fricties en verlies aan productiviteit.'
Bijscholing is toch ook de verantwoordelijkheid van werknemer?
'Zeker. Maar we moeten niet onderschatten dat een werkgever een veel grotere prikkel heeft om te investeren in een werknemer met een vast contract. In die zin was onze sterke ontslagbescherming een stiekeme zegening. Wie betaalt straks de scholing van twee miljoen zzp’ers? Uitzenders willen wel dat oproepkrachten hypotheken kunnen krijgen, maar zij betalen ook niet mee aan hun scholing. Werkgevers als PostNL werven bij voorkeur ongeschoolde mensen, die zijn goedkoper. Op de langere termijn wordt de maatschappij opgezadeld met een probleem, met de onzichtbare kosten van flex. Er is een proces van steeds lagere kwalificering gaande. Een grote middengroep verliest zijn aansluiting met de arbeidsmarkt.'
Waar leidt dat toe?
'Wij tenderen nu heel snel naar het meer individualistische Angelsaksische model, en dat is de verkeerde maatstaf. De VS scoren ronduit slecht op arbeidsparticipatie in alle leeftijdscategorieën, het lager onderwijs is kwalitatief slecht, en in de laaggeschoolde wordt niet geïnvesteerd. Een smal topsegment van zelfredzame kenniswerkers heeft daar geen last van.
Ik heb er gewoond. Mijn secretaresse zat ’s avonds achter de kassa om rond te komen. De kloof in de beroepsbevolking is groot. Spreiding zoals wij die hadden en zoals Scandinavië die heeft is veel beter, ook voor ons concurrentiemodel en welvaartsontwikkeling. Maar dat vergt wel enige regulering, en vooral commitment van de werkgever.'