De lagere inkomensgroepen in Nederland zijn de afgelopen jaren sterk onder druk gekomen. En het ziet ernaar uit dat deze trend zich de komende jaren verder voortzet. Tot die vanuit sociaal oogpunt weinig vrolijke conclusie komen het Centraal Planbureau (CPB) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) in de gezamenlijke publicatie De onderkant van de arbeidsmarkt in 2025.
Slinkende middengroep
De onderzoekers hebben als uitgangspunt de loonontwikkeling genomen. Het blijkt dat het uurloon van laagopgeleiden tussen 1990 en 2005, na correctie voor inflatie, vrijwel gelijk bleef op rond de €17 (berekend in prijzen van 2009). Het loon van hoogopgeleiden steeg echter €24 naar €31.
Tegelijkertijd nam het aandeel van zowel de groep laag- als hoogverdienenden flink toe, wat ten koste ging van de middengroepen. Het aandeel laagopgeleiden met laagbetaald werk steeg van 12,5% in 2003 naar 18,5% in 2012, terwijl het aandeel van de hoogopgeleiden van 6% naar 10% steeg. Per saldo slonk het aandeel van de middengroepen van 81,5% naar 71,5%.
Grotere kloof
In vergelijking met andere landen blijken in Nederland de laagopgeleiden ook een relatief grote achterstand met het inkomen te hebben opgelopen. Het verschil van de lage inkomens met zowel de midden- als hoge inkomens nam van 1995 tot 2009 met 9% toe. In de VS was dat maar liefst 19%, maar in veel Europese landen is er nauwelijks sprake van een verschil, of verbeterde juist de relatieve positie van de lage inkomens. Dat laatste gebeurde in heel Zuid-Europa, Zweden en Japan. Bijvoorbeeld in Frankrijk nam het verschil tussen de lage- en middeninkomens en de hoge inkomens met 17% af.
CPB en SCP hebben in een zogenoemd 'basisscenario' doorgerekend wat er gebeurt als de vraag van de werkgevers naar laag- en hoogopgeleiden zich op dezelfde manier blijft ontwikkelen als de afgelopen decennia. De ongelijkheid in uurloon neemt dan verder toe. Het uurloon van laagopgeleiden groeit reëel met 5% tussen 2009 en 2025, dat van middelbaar en hoogopgeleiden met 14%.
Werkloosheid groeit
Daarnaast stijgt ook de ongelijkheid in sociale zekerheid, bijvoorbeeld uitgedrukt in de werkloosheid. In het basisscenario neemt het aantal werklozen onder laagopgeleiden toe van 5,9% in 2009 naar 8,2% en onder middelbaar en hoogopgeleiden van 2,9% naar 3,3%. Bij laagopgeleiden groeit de werkloosheid dus veel harder.
In beginsel stijgt de werkloosheid onder laagopgeleiden evenveel als onder hoogopgeleiden. Maar doordat het minimumloon in het basisscenario harder groeit dan de productiviteit van de laagopgeleiden, loopt de werkloosheid onder laagopgeleiden sterker op. In de studie wordt ervan uitgegaan dat laagopgeleiden met een 'verdiencapaciteit' tussen het huidige en toekomstige minimumloon werkloos raken. Ze zijn voor de werkgever immers hun geld niet waard. Door de grotere werkloosheid en achterblijvende lonen groeit ook het aantal armen onder laagopgeleide werkenden en werklozen, van 5,5% van het totaal in 2009 naar 6,7% in 2025.
Opties voor de overheid
De vraag is wat de overheid aan deze ontwikkeling wil en kan doen. In de studie worden geen aanbevelingen gedaan, wel een aantal opties aangedragen. Zo kan een overheid bepalen dat het wettelijk minimumloon minder snel stijgt, of de loonkosten rond het niveau van het minimumloon verlagen met bijvoorbeeld gerichte loonkostensubsidies. Ook kan de overheid extra scholing van laagopgeleiden bevorderen, zodat die gemakkelijker de stap naar een wat beter betaalde positie kunnen maken. Tot slot kan de overheid het afsplitsen van laaggeschoolde taken uit hooggeschoold werk stimuleren, zodat er meer banen voor laagopgeleiden ontstaan.
Om te kunnen reageren moet u ingelogd zijn.
1 reactie
Op het genoemde onderzoek en zeker de bijbehorende aanbevelingen,valt nog wel het een en ander aan te merken. Op grond van de ROA onderzoeken van de universiteit van Maastricht blijkt dat ook hoogopgeleiden steeds vaker werkloos zijn. Ook blijkt daaruit dat niet zozeer de hoogte van de opleiding bepalend is voor enig succes op de arbeidsmarkt maar vooral de richting. Verder blijkt dat een steeds hogere opleiding van de bevolking vooral leidt tot verdringing van de lager opgeleiden op alle niveaus. Dit impliceert dat het steeds hoger opleiden van mensen niet leidt tot een lagere werkloosheid maar slechts tot diploma-inflatie.
De oorzaak van de hoge werkloosheid ligt derhalve niet bij het opleidingsniveau maar op het algemene gebrek aan investeringen. Dit wordt weer veroorzaakt door het te grote beslag dat door de overheid op de economie wordt en de idiote bezuinigingen van de afgelopen jaren.Daarnaast is er sprake van een verdere rationalisatie van de arbeid door o.m. automatisering hetgeen ook leidt tot een lagere vraag naar arbeid. De enige effectieve manier om de werkloosheid op de lossen is niet het steeds verder verslechteren van de arbeidsvoorwaarden en het verder opleiden zoals het CPB voorstelt,maar zal echt gezocht moeten worden in het verkleinen van het arbeidsaanbod door een lagere pensioenleeftijd en een algemene arbeidstijdverkorting.
Te verwachten is dat deze maatregelen op grote weerstand van de werkgevers en de aan hen gelieerde politieke partijen zal stuiten alleen al om de kosten van de arbeid zo laag mogelijk te houden.Gelukkig zijn er nog partijen welke vooral het algemeen welzijn van de hele bevolking voor ogen hebben ipv de clubs die slechts opkomen voor de belangen van een beperkte groep.
Hopelijk dat uit die hoek vooral steun te krijgen is voor de genoemde arbeidstijdverkorting.
Verder lijkt het verhaal van het CPB,als zo vaak, weer een poging om het bestaande beleid een academische onderbouwing te geven hetgeen vooral de nutteloosheid van dit instituut aantoont.
Reactie niet ok? Meld misbruik bij de redactie.