Ze zijn verantwoordelijk voor het beheer van honderden miljoenen publiek geld en hebben in ruim 400 bedrijven in Nederland een aandelenbelang. De vijf grootste regionale ontwikkelingsmaatschappijen mogen dan relatief onbekend zijn, achter de schermen werken ze aan het creëren van nieuwe banen, het stimuleren van innovatie en het aantrekken van bedrijven uit binnen- en buitenland. Bij elke beslissing die ze nemen, voelen ze de hete adem van de aandeelhouders in hun nek.
Veel te bescheiden
Toegegeven, de term ‘ontwikkelingsmaatschappij’ spreekt niet meteen tot de verbeelding. Toch zijn de de BOM, InnovationQuarter, Oost NV, Liof en de NOM verantwoordelijk voor meer dan de helft van de risicovolle investeringen in startende bedrijven. Rinke Zonneveld, directeur van het Zuid-Hollandse InnovationQuarter, moet dit wapenfeit vaak herhalen. ‘Dat niemand dit weet, moeten we onszelf aanrekenen. We zijn veel te bescheiden.’
De ontwikkelingsmaatschappijen mogen zichzelf dan te bescheiden vinden, buiten de kantoormuren worden de ontwikkelingsmaatschappijen nog weleens afgeschilderd als ‘arrogante club’ die te weinig risico neemt. Dit imago is het resultaat van de vele afwijzingen die de ontwikkelingsmaatschappijen elk jaar versturen naar bedrijven die op zoek zijn naar een investeerder. Karin van Willigen, directeur van Oost NV (Gelderland en Overijssel): ‘In 90% van de gevallen zeggen wij nee. Niet omdat we het geld niet kwijt willen, maar omdat de businesscase niet goed genoeg is.’
Onder een vergrootglas
Doordat de ontwikkelingsmaatschappijen publieke organisaties zijn met politieke aandeelhouders liggen de keuzes die de directies maken onder een vergrootglas. De aandeelhouders – variërend van het ministerie van Economische Zaken (EZ), provincies tot universiteiten en gemeenten – hebben elk hun eigen wensenlijstje. De een legt de nadruk op investeringen in starters, de ander juist op groeibedrijven, vernieuwing van de economie, de promotie van de topsectoren of nieuwe banen.
Tegelijkertijd verwacht elke aandeelhouder dat het publieke geld op een verantwoorde manier wordt besteed. De activiteiten van de ontwikkelingsmaatschappijen mogen de markt niet verstoren en moeten rendement opleveren. 'De spanning tussen financieel en maatschappelijk rendement is inherent aan ons werk', zegt Jan Pelle van de Brabantse Bom. 'We zijn evenwichtskunstenaars.'
Piketpaaltjes
Aangezien elke bestuurder zijn eigen piketpaaltjes wil slaan, is een verandering in prioriteiten bij de ontwikkelingsmaatschappijen geen uitzondering. Vooral de provincies laten steeds vaker van zich horen. Zij zien de ontwikkelingsmaatschappijen als handig vehikel om nieuwe banen te creëren. Zo vinden de drie noordelijke provincies dat de NOM te weinig risico’s neemt en te veel kansen bij innovatieve mkb-bedrijven laat liggen. Zij willen daarom een groter aandelenbelang, zodat ze meer zeggenschap krijgen over het investeringsbeleid en het eigen vermogen van de NOM. De provincie Limburg heeft deze stap al gezet en is binnenkort voor 50% eigenaar van het Liof.
Onder druk van de provinciebestuurders gaan bijna alle ontwikkelingsmaatschappijen de komende periode meer tijd en energie steken in de groei van het mkb, zo blijkt uit een rondgang. ‘We blijven investeren in starters, maar mkb-bedrijven die willen groeien, worden de belangrijkste doelgroep’, aldus Van Willigen van Oost NV. Want, zo leert de praktijk: ‘Veel starters blijven klein.’ De nieuwe koers betekent onder andere dat mkb-bedrijven extra hulp krijgen bij export en dat er strenger wordt gekeken naar bedrijven in de portefeuille die beloften niet nakomen.
Stilstaand water
Ook het Limburgse Liof gaat meer eigen middelen investeren in het mkb en minder in starters, zegt directeur Jérôme Verhagen. Daarnaast wordt de portefeuille de komende twee tot drie jaar teruggebracht van ongeveer 106 bedrijven naar zo'n 70. 'We hebben nu nog te veel stilstaand water waar we eigenlijk niets mee doen. Daar moeten we sneller afscheid van nemen, zodat we onze tijd kunnen investeren in bedrijven die willen groeien.’
De BOM in Brabant gaat inzetten op ‘scale-ups’. Pelle: ‘Nederland buitelt over elkaar heen als het gaat om start-ups. Daar is niets mis mee, maar de grote vraag is waar de werkgelegenheid wordt gecreëerd. Dat is toch meer bij scale-ups.’
Hooggespannen verwachtingen
Aan de vijf directeuren de taak om de hooggespannen verwachtingen van politici waar te maken. 'De politiek kijkt eerst naar de grote getallen en wil liefst altijd meer hebben’, constateert Verhagen van het Liof. Siem Jansen van de NOM kreeg onlangs de vraag van een wethouder of hij geen oplossing heeft voor zo'n 1200 werklozen met een lage opleiding in Oost-Groningen. Helaas, zegt Jansen. ‘Wij trekken niet zomaar een blik van 1200 arbeidsplaatsen open. We zijn al blij als banen behouden blijven.'
Ook Pelle tempert de verwachtingen. 'Als ontwikkelingsmaatschappij hebben we de economie en werkgelegenheid niet aan een touwtje. Bij elke investering die we doen, kijken we naar het effect op de werkgelegenheid. Maar je kunt dat niet afdwingen. Of, zoals we dat in Brabant zeggen: 'De nieuwe ASML komt maar once in a lifetime voorbij.'