Onno Aerden beschrijft wekelijks zijn belevenissen als Man van de Wereld.
Het is geen steil, maar vooral een lang pad dat omhoog kronkelt, de Costa Ricaanse Cerro Chirripó op. Dik 3800 meter omhoog, je moet het maar willen lopen. En dat willen we. Beneden in de vallei hebben we in ons pension dikke truien en dichte schoenen geleend. Het kan koud zijn boven, had de eigenaresse ons gewaarschuwd, echt koud.
Uren lopen we, de lucht wordt steeds ijler, het pad kaler. Af en toe ontvouwt zich een uitzicht: eindeloze bergketens, veel steen, een wolkendek in een dal verderop. We kijken steeds korter, zien steeds minder: vermoeidheid slaat om in hartgrondige afkeer. Hoe lang nog?
Na tien uur zitten we neer op een vlakte. Zijn we goed gelopen? Waar zijn we aan begonnen? Als we, lood in onze leenschoenen, weer zijn opgestaan en een meter of vijftig verder zijn gelopen, blijkt dat we er zijn.
Maar: waar? Een eenvoudig houten huisje aan een bergbeek op deze top: ons overnachtingsadres. Buiten aan het water staat een forse man met een lijntje in zijn hand. Hij vist. Forel, de eigenaresse van het pension had het ons gezegd. ‘Je kunt je eigen maal bij elkaar vissen.’ Ik tast in mijn rugzakje: twee sandwiches; elk een.
Als we de man de hand schudden en een bleek grapje maken over de zegeningen van de survivaltocht, blijkt hij niet alleen te zijn. Uit het huisje klinken kookgeluiden: er wordt gesneden, gehakt, er worden metalen pannen beroerd.
‘De kok’, beantwoordt hij onze verbaasde blik in het Frans. ‘Onze drager heeft alles meegenomen. Eten jullie een hapje mee?’
Zo kun je dus ook de berg op, mompel ik tegen mevrouw Man van de Wereld. We accepteren het aanbod en als het buiten venijnig koud is geworden – rond het stroompje liggen hoopjes sneeuw – zitten we met zijn allen rond een vuurtje in het houten huis. De Fransman, zijn vrouw, de kok en wij.
Onderdeel van de maaltijd zijn twee zelf gevangen forellen.
‘Magnifique’, vindt de vrouw deze setting. ‘Echt een mooie wandeling.’ We knikken, al in halfslaap, wrijvend over onze vermoeide benen.
‘Kent u de Alpen?’ richt de man zich dan tot mij. Maar natuurlijk.
‘Hebt u daar al eens gewandeld?’ Ik schud mijn hoofd, niet van plan ook. Eén uitputtingsslag lijkt me voorlopig voldoende.
‘Dommage’, vindt de man. ‘Dit is een mooie berg hoor, maar de Alpen… Er gaat niets boven de Alpen, is het niet?’ Dat laatste zegt hij tegen zijn vrouw, die meteen aanslaat: ‘Het is hier zo… kaal. Geen dorpje van enige allure, geen picknickplek. En een huisje als dit, ondenkbaar chez nous.’
Mevrouw Man van de Wereld en ik kijken elkaar snel aan. We denken hetzelfde, vermoed ik. Vergelijkingsdrift met thuis kan wel eens de zwaarste bagage zijn onderweg.
Hoeveel fijner is het te reizen als je je vaderland even helemaal uitzet?
Meer FD Persoonlijk? Lees verder op fdpersoonlijk.nl.
Om te kunnen reageren moet u ingelogd zijn.
Inloggen