Ambacht is weer helemaal van deze tijd. De jongste generaties van de meubelmakersfamilies in Nederland stellen hun ambachtelijke traditie graag ten dienste van hedendaags design. Uit eigen atelier, of samen met ontwerpers.
Esther Ruigrok-van Herpen: ‘We verzamelen hout via social media’

Rik: ‘Het bedrijf van mijn schoonvader staat haaks op dat wat ik ervan heb gemaakt. Mijn schoonvader maakte meubels die na een bepaalde levensduur moesten worden vervangen. Esther en ik maken meubels van duurzame materialen met een zo lang mogelijke levensduur, die daarna ook nog worden hergebruikt.’
Theo: ‘Rekening houden met het milieu, dat speelde in mijn tijd nog niet. We wilden gewoon geld verdienen. Ik werkte als vertegenwoordiger op provisiebasis bij een meubelfabriek en trok met een vrachtwagen vol showmodellen het land in om banken te verkopen. Dat ging zo goed dat er al snel een tweede vrachtwagen bij moest. Zo is het begonnen.’
Rik: ‘Mijn schoonvader is een echte ondernemer. Veel meer dan een meubelmaker. Als je ziet hoe hij Herso ooit is begonnen... Dat zou nu niet meer kunnen.’
Theo: ‘Een mooie tijd hoor. Toen ik eenmaal doorhad hoe goed die banken verkochten, dacht ik: dat kan ik ook! Ik liet rompen maken bij een sociale werkplaats en opende zelf een naaiatelier in een oud kippenhok bij een boer op het terrein. Binnen een mum van tijd bezetten we drie kippenhokken.’
Rik: ‘Kruip-door-sluip-door was het daar. En we werkten bepaald niet volgens de regels van de Arbeidsinspectie, om het maar even zacht uit te drukken.’
Theo: ‘Ik liep ooit drie weken met een gebroken voet nadat er een stuk hout op was gevallen. Maar we hadden geen tijd om ziek te zijn. Het hout vervoerde ik in een oude caravan zonder dak. Met allemaal van die uitstekende planken. We reden via speciale routes om de politie te ontwijken.’
Rik: ‘Ik ben meer een ambachtsman, ik hou van werken met hout. Toen ik net in het bedrijf kwam, maakte Herso van die solide eiken tafels. Duizend kuub hout werd er jaarlijks uit Frankrijk aangeleverd.’
Theo: ‘Van dat mooie fijne egale hout, met amper knoesten. Heel wat anders dan wat Esther en Rik tegenwoordig maken.’
Rik: ‘Uit frustratie om de grote hoeveelheden houtafval ben ik op een gegeven moment allemaal verschillende soorten aan elkaar gaan plakken. Mensen verklaarden me eerst voor gek, maar ik heb een methode gevonden om die soorten naadvrij tot een egaal geheel te maken. Ook als het hout gaat werken, blijft het intact.’
Esther: ‘We verzamelen hout via oproepen in de krant of op sociale media. Maar er komen ook regelmatig mensen langs met oude houten meubels waar ze iets nieuws van laten maken.’
Rik: ‘Als het aan mij ligt, hoeft er nooit meer een boom te worden gekapt. Daarom ben ik onlangs gestart met het zogeheten circulair ondernemen. In opdracht van particulieren of bedrijven maken we tafels die we niet verkopen maar verhuren. Al het hout blijft ons eigendom; zodra zo’n tafel niet meer voldoet, maken we er iets anders van.’
Esther: ‘Een prachtig plan. Maar wat mij betreft vooralsnog in theorie. We hebben nu 75 tafels verpacht, maar van die opbrengst kunnen we niet leven. We moeten daar nog een goed verdienmodel voor verzinnen.’
Rik: ‘Dat laat ik graag aan Esther over. Ik volg mijn hart en dat zegt dat ik een mooie wereld moet achterlaten. Onze zoon Jouke van dertien wil misschien naar de meubelmakersvakschool. Die moet hier een toekomst hebben.’
Theo: ‘Maar je moet ook geld verdienen voor een gezond bedrijf. Ik maak me daar wel zorgen over. Drie tot vier nachten per week droom ik nog van Herso.’
Jeroen van Wijk: ‘Het vakmanschap van mijn vader gaat niet verloren’
Marieke: ‘Wij zijn het enige middelgrote houtverwerkingsbedrijf dat nog in Amsterdam zit. En dat willen we graag blijven. Mijn vader boekte twintig jaar geleden veel succes met de productie van houten vloeren. Dat was toen echt een hype. Tegenwoordig maakt hij voornamelijk deuren en kozijnen in alle vormen en maten. Veelal voor monumentale panden.’
Jeroen: ‘Met die handel kunnen we echter nog maar moeilijk concurreren met bedrijven die op veel grotere schaal werken. Daarom slaan we nieuwe wegen in. Marieke en ik zijn net een nieuw bedrijf gestart: Baudt, waarmee we zelf ontworpen kasten, tafels en lampen verkopen. Alles gemaakt in Amsterdam. Samen met mijn vader maak ik al een paar jaar houten wasbakken.’
Han: ‘Aan die bakken wil ik nog wel meewerken, maar om die andere designspullen loop ik met een grote boog heen. Niet dat ik niet met mijn tijd mee wil gaan hoor, maar sommige zaken vat ik gewoonweg niet meer. Met name de techniek speelt me parten. Daar ben ik waarschijnlijk niet slim genoeg voor.’
Jeroen: ‘Mijn vader kocht twaalf jaar geleden een computergestuurde freesmachine waarmee hij efficiënter en nauwkeuriger wilde werken. Maar het lukte hem niet de techniek onder de knie te krijgen.’
Han: ‘Ik belde de fabrikant op en vroeg hem het apparaat weg te halen, ook al had het een paar ton gekost. Ik stond me druk te maken aan de telefoon toen Jeroen zei: “Rustig maar ouwe, ik begrijp het.”’
Jeroen: ‘En vanaf dat moment had ik dus een onmisbare functie hier. Want alleen ik kon die freesmachine bedienen.'
Marieke: ‘We hebben altijd meegewerkt in het bedrijf. Glaslatten verven of Loes, mijn moeder, helpen op kantoor. Dat werd ook wel verwacht. We plukten er tenslotte ook de vruchten van, we gingen soms wel drie keer per jaar met vakantie.’
Jeroen: ‘Marieke is nu nog hydrograaf in de offshore-industrie en zelfs als ze aan boord zit van een schip, werkt ze nog mee aan de sites en de webshop. Ik heb nooit bewust overwogen mijn vaders bedrijf over te nemen. Ik studeerde nog technische bedrijfskunde toen die freesmachine hier kwam. Zo ben ik het bedrijf in gerold.’
Marieke: ‘Voor mij geldt eigenlijk hetzelfde. Ik wil binnenkort afscheid nemen van de offshore omdat ik een regelmatiger leven wil. En omdat ik altijd verbonden ben gebleven aan het bedrijf, lijkt dit een logische volgende stap.’
Jeroen: ‘Grappig is wel dat Marieke en ik vroeger echt water en vuur waren. Maar sinds we een tijdje samenwoonden hebben we veel beter contact. We vullen elkaar nu goed aan.’
Han: ‘Jeroen en ik vullen elkaar ook goed aan: ik beheers het vakmanschap en hij heeft de technische kennis. We doen overigens niet alles machinaal hoor. Eenmalige projecten, zoals een paar nieuwe deuren voor een oude brandweerkazerne, maken we gewoon nog met de hand. En regelmatig duik ik even achter de draaibank om te kijken of ik het nog kan.’
Jeroen: ‘Nu het eenmaal zover is, voelt het goed dit bedrijf voort te zetten. Het is bevredigend dat het vakmanschap en de ervaring van mijn vader niet verloren gaan.’
Bertus Stallmann: ‘Ik heb geen van mijn vier zoons gepusht’
Bertus: ‘Ik heb geen van mijn vier zoons gepusht de zaak in te gaan. Ik wist namelijk uit ervaring dat dit bedrijf weinig aantrekkingskracht heeft op de jeugd. Toen ik jong was lonkte de luchtmacht, het avontuur. Maar toen ik eenmaal verkering kreeg met een meisje uit Hindeloopen, wist ik mijn vaders atelier snel te vinden.’
Titus: ‘Dat geldt eigenlijk voor elke generatie. Mijn drie broers en ik zagen het in eerste instantie ook niet zitten. Alles ziet er nog precies zo uit als een eeuw geleden.’
Bertus: ‘We hebben bijna allemaal een vaste schildershand met een zwierige stijl, de Roosje-stijl. Ik heb die nog geleerd van schilder J. Ypma. Die werkte hier samen met mijn opa nadat Arend Roosje in 1914 overleden was. Mijn opa zette de zaak toen voort.’
Titus: ‘Mijn grootvader maakte de meubels en Ypma schilderde. Mijn eigen vader deed beide, en wij werken weer gescheiden: Johan maakt de meubels en ik schilder.’
Johan: ‘Ik heb het houtsnijwerk voornamelijk van mijn opa geleerd. Van mijn vader wilde ik niet zoveel leren. Wij lijken te veel op elkaar.’
Titus: ‘Ach ja, we kregen het natuurlijk allemaal met de paplepel ingegoten. Als kleine jongens liepen we hier al rond. Dan maakten we zwaarden of speelden in het zaagsel. En toen we ouder waren, mochten we kledinghangers of klompen in de grondverf zetten.’
Bertus: ‘Het duurt ongeveer anderhalf jaar voordat je volwaardig kunt meedraaien. En je moet een beetje talent hebben.’
Titus: ‘Onze broers Foppe en Ruurd werkten hier ook, tot de crisis uitbrak. Nu springen ze alleen nog maar bij als het druk is.’
Bertus: ‘Je moet er toch een boterham mee kunnen verdienen.’
Titus: ‘En je moet de traditie kunnen voortzetten. Een land zonder cultuur is niks. Ik voel me soms net een dominee, maar ik meen het wel. Ik werk niet voor een dikke BMW. Liefde voor het vak is veel belangrijker. En de instandhouding van onze kennis en ons vakmanschap.’
Johan: ‘We hebben de crisis min of meer overleefd door in zee te gaan met Christien Meindertsma. Zij ontwierp acht meubels waarbij ze uitging van de oude Hindeloopentradities, wij produceren die. Met dat Oak Inside-project hebben we zelfs op de Salone del Mobile gestaan, de meubelbeurs in Milaan.’
Bertus: ‘Ik vond het eerst helemaal niks, zo’n dame die met ons werk aan de haal ging. Maar ik moet zeggen dat het eindresultaat mooi is.’
Titus: ‘Wat ons door de jaren heen ook heeft geholpen, is dat het koningshuis een trouwe afnemer is van onze spullen. Dat begon al bij koningin Emma, die ooit een prikslee kocht van Roosje.’
Bertus: ‘Ik heb bij zowel prinses Beatrix als prinses Margriet aan de keukentafel gezeten. Maar dat zijn niet de enige royals hoor. De voormalige sjah van Perzië had zijn slaapkamer helemaal met Hindeloopen-meubels ingericht. Precies zoals mijn slaapkamer thuis.’
Meer FD Persoonlijk? Lees verder op fdpersoonlijk.nl.
Om te kunnen reageren moet u ingelogd zijn.
Inloggen