Onno Aerden beschrijft wekelijks zijn belevenissen als Man van de Wereld.
En dus zet de taxi me, al ruim na middernacht, af voor een non-descript barretje ergens op een hoek. ‘Bar Sur’ staat op de ramen en klein daaronder, in al even stokoude belettering, ‘Union Bar’. De stoffige ramen zelf geven geen zicht op wat binnen is, ze zijn voorzien van vale zwart-witfoto’s van beroemdheden die mij voorgingen. Ik herken een jonge Franz Beckenbauer op een van de foto’s. Hij staat stralend naast de man die ik, eenmaal binnen, aan een tafeltje zie zitten in de halfduistere ruimte, aan een glas rode wijn, een aantal rimpels verder inmiddels.
Het is niet druk.
Een ober – ver in de zestig, schat ik – in een onhandig groot zwart pak snelt met een beduimelde drankenkaart naar de hoek waar ik me heb genesteld; zijn toonloze opsomming van de vele mogelijkheden om hier iets te drinken verraadt ruime ervaring met toeristen. Natuurlijk, Der Kaiser zal niet de enige buitenlandse nachtbraker zijn die hier terechtgekomen is.
Maar net als mijn getrainde brein een toeristenval vermoedt, treden drie heren uit de schaduw naar voren, in dezelfde ruime pakken en weer flink ouder dan de ober. Ze nemen plaats pal voor de wc-deuren, nergens anders is ruimte. Een contrabas, een piano en een viool; de acht, negen gasten zijn stil zodra de eerste klanken het lokaal vullen.
Wat maakt dat ik een brok in mijn keel krijg?
Zo staan ze hier elke avond, vermoed ik – nee, weet ik. Net als de ober en de gastheer.
Hoe lang al? Vijftig jaar?
De heren compenseren een zeker gebrek aan technische finesse – ze zullen die ooit gehad hebben – met een blind vertrouwen in elkaars kunnen. Zo leunt elk van de musici op de tonen van de ander. In het bleke licht van drie lampjes zie ik drie hele levens.
Een jong stel snelt naar voren, ze stralen. Zijn pak ook buitenmaats, met glimmers, haar jurkje bloot. Dan zwiert het paar op de klanken van het stokoude trio door de ruimte, haar naaldhakken op het sleets geworden zwart-wit van de marmeren vloer vlak naast zijn zwarte oxfords.
Het stel danst als één, ik voel de ruimte zinderen – althans, de tafeltjes met gasten; de ober loopt onverstoorbaar langs het paar, in zijn pezige hand alweer die drankenkaart, op weg naar nieuwe gasten.
Als dan het danspaar een laatste perfecte tango heeft gedanst, klappen we een laatste keer.
In de deuropening geeft de ober me een warme hand. Heldere ogen in een gegroefd gelaat: ‘Tot ziens, señor.’
Hij meent het.
Meer FD Persoonlijk? Lees verder op fdpersoonlijk.nl.
Om te kunnen reageren moet u ingelogd zijn.
Inloggen