Verliezen hoort niet langer bij het leven, sinds we denken dat dat leven maakbaar is. Een sporter die geen winst behaalt, is een mislukkeling. Winnen zal-ie, hoe dan ook. Maar goed verliezen kan minstens zo mooi zijn, betoogt FD-columnist Joost Galema. En leerzaam bovendien.
‘Bad loser’, bromde de Engelse journalist naast me op de perstribune.Met deze slechte verliezer bedoelde hij John McEnroe, die een paar meter onder ons zo’n tien keer het f-woord gebruikte tegen een lijnrechter tijdens de finale van Wimbledon in 1991. Minachtend, handen in de zij, een klassieke houding voor de Amerikaan. De arme man had op centercourt voor de tweede keer die partij niet gezien dat een opslag van Stefan Edberg buiten de lijnen landde. En niet zo’n beetje ook, schreeuwde McEnroe, nee, zeker ‘one foot’, zo’n dertig centimeter.
Ik vroeg me af of de Amerikaan inderdaad een slechte verliezer was. Dat imago kleefde aan de rebelse tennisser en zijn woede-uitbarstingen tegenover umpires waren berucht. Maar hij was ook een groot kampioen en dat word je niet als je nederlagen niet kunt aanvaarden. ‘Een atleet moet voorbereid zijn op winnen en verliezen’, zei een andere linkshandige, de Spanjaard Rafael Nadal ooit. ‘De partijen in het profcircuit volgen elkaar in zo’n moordend tempo op, dat je bij beide niet te lang stil kunt staan.’
Het probleem van McEnroe zat in mijn ogen meer in het verlangen naar het volmaakte. Hij bezat een feilloze intuïtie: op het moment dat de bal het blad van zijn racket verliet, voelde de tennisser al of die binnen, op of buiten de lijn zou landen. Dat een umpire dat instinct negeerde, vond McEnroe ondraaglijk. Zijn woede had weinig met verliezen te maken – die drift bekroop hem ook als hij aan het winnen was. Stond hij tegenover zijn eeuwige rivaal uit de jaren tachtig, de onverstoorbare Zweed Björn Borg, dan fluisterde deze McEnroe, wanneer ze elkaar bij een kantwissel passeerden, wel eens toe: ‘Rustig John, het is maar een spelletje.’ Maar dat was het niet voor McEnroe. Voor hem was tennis iets groters: een kunst, het leven zelf. Dit was een jongen die midden in de nacht wakker kon schrikken met de angst dat hij niet meer zou kunnen tennissen. Dan sloop hij zijn bed uit, pakte een bal en een racket om te onderzoeken of ze nog voelden als een deel van zijn wezen.

Ik was geen fan van McEnroe, maar soms kon het mijn hart breken om hem te zien verliezen. Tijdens de finale van Roland Garros in 1984 speelde hij misschien wel het beste tennis van zijn leven. Tegen zijn aartsrivaal Ivan Lendl, in een finale ‘extraordinaire’, zoals de Franse commentator het noemde. Althans de eerste twee sets, totdat de Amerikaan zich uit zijn roes liet halen door de nabijgelegen koptelefoon van een cameraman waarin voor McEnroe duidelijk hoorbaar instructies werden geblaft. Hij stond op van zijn stoel, maakte een korte omweg en schreeuwde tegen de headset: ‘Shut the fuck up.’ Drie slopende sets later stond McEnroe geheel in zichzelf gekeerd met de verliezersschaal in zijn hand – opgesloten in zijn verdriet. ‘Nog altijd wanneer ik als commentator op Roland Garros ben,’ schreef hij jaren later in zijn biografie, ‘trekt mijn maag samen als ik aan die finale denk, de verwoestendste nederlaag uit mijn leven. Soms kan ik er nog wel eens een nacht niet van slapen, dan drijf ik mezelf tot waanzin door de partij eindeloos, punt voor punt, na te spelen in mijn hoofd.’
Voor de meeste sporters, zoals McEnroe, lijkt verliezen op sterven. Gedurende een nederlaag doorlopen zij versneld de vijf stadia van rouwverwerking, zoals die werden beschreven door de psychiater Elisabeth Kübler-Ross: ontkenning, woede, verzet, verdriet en berusting. De ware kracht van de kampioen ligt in het leren vergeven (zichzelf vooral) en vergeten van een nederlaag. ‘Winnen is een gewoonte’, stelde de American football-coach Vince Lombardi nuchter vast. ‘Helaas is verliezen dat ook’, voegde hij eraan toe. Lombardi was niet alleen een vat vol wijsheden, maar ook vol paradoxen. De zege was in zijn ogen alleen weggelegd voor de atleet die zijn verlies kon nemen. Tegelijk verklaarde Lombardi dat winnen ‘niet alles’ was, maar ‘het enige’.
Sport begon zo’n twee eeuwen geleden – vooral op de Britse kostscholen – als een opvoedkundige weg naar kracht en karaktervorming. Verliezen gebeurde in stijl, omdat er een groter doel aan de horizon schemerde. Het resultaat deed er minder toe. Bedrog bestond niet. De invoering van de strafschop in het voetbal in 1891 leidde aanvankelijk tot een publieke rel, omdat de maatregel suggereerde dat spelers opzettelijk overtredingen begingen. En dat paste niet bij het aura van de sport. Maar met de intrede van het professionalisme veranderde de mentaliteit: het ging in toenemende mate om de einduitslag en niet om de manier waarop die vorm kreeg.
Dat is de realiteit van vandaag. Tal van dopingschandalen wijzen erop dat slechts het winnen telt. Want wie een nederlaag lijdt, blijkt in het publieke oog niet meer een sporter die iets verloren heeft, maar een verliezer. Een wezenlijk verschil, want het laatste doet afbreuk aan je menselijke waardigheid. Dat harde oordeel zit overigens vaak vooral bij de toeschouwers. Ik herinner me dat mijn zoon Tjalling op zijn twaalfde eens met een ploeggenoot het hockeyveld afliep na een kansloze nederlaag. Ik weet niet wat ze tegen elkaar zeiden, maar beiden moesten erom grinniken, waarop een ouder hen toebeet: ‘Je hoort niet te lachen als je net verloren hebt.’
Sporters zelf weten dat verliezen de onvermijdelijke schaduw is van de stralende zon van het winnen. Ze aanvaarden dat, zelfs de grote kampioenen. ‘Ik heb nooit aan verliezen gedacht’, zei bokser Muhammad Ali jaren geleden. ‘Maar nu het me gebeurt, is het zaak om dat goed te doen. Die verplichting voel ik tegenover de mensen die in me geloven. We moeten allemaal onze nederlagen in het leven nemen.’
De Amerikaanse dichter Elizabeth Bishop schreef er het indrukwekkende ‘One Art’ over, waarvan de eerste strofe luidt:
The art of losing isn’t hard to master;
so many things seem filled with the intent
to be lost that their loss is no disaster.
De Nederlandse schrijver Bernlef vertaalde die regels als volgt:
De kunst van het verliezen valt te leren;
veel dingen lijken zo vol vuur om
weg te raken dat hun verlies ons niet behoeft te deren.
Bishop noemt er ook een paar: huissleutels, een verloren uur, plaatsen, namen, bestemmingen, haar moeders horloge, woningen, steden, rivieren, een continent. Zelfs het verliezen van haar geliefde, schrijft ze, kan zij onder de knie krijgen, ook al lijkt het een ramp.
Even losing you (the joking voice, a gesture
I love) I shan’t have lied. It’s evident
the art of losing’s not too hard to master
though it may look like (Write it!) like disaster.
Bishop wist alles over verlies. Haar vader stierf kort na haar geboorte, haar moeder belandde in een inrichting en zelf werd ze inzet van een strijd om de voogdij tussen de families van haar ouders. En later in haar leven pleegde haar geliefde zelfmoord. Het is niet de vraag of we verliezen, maar hoe we ermee omgaan.
En dat blijkt lastig tegenwoordig.
Want verlies is niet vanzelfsprekend meer in een – westerse – samenleving die het leven als maakbaar ziet. Vroeger hieven we de blik ten hemel, vroegen we God waarom dit ons overkwam, noemden we Zijn wegen ondoorgrondelijk en geloofden we in een evenwicht tussen de pijn van deze wereld en de vreugde van een hiernamaals. Maar die gedachte behoort grotendeels tot het verleden. Verlies is geen massa meer op een kosmische en onzichtbare weegschaal, maar een leed dat in het hier en nu vraagt om een verklaring. Ergens moet iemand de mist in zijn gegaan. Verlies werd een kwestie van schuld.
‘Verlies iets iedere dag. Leer accepteren’, dichtte Bishop.
Vooral in het maatschappelijk debat wordt helder hoe moeilijk het is om in stijl te verliezen. Draaide de discussie in de oudheid, in de dialogen van de klassieke wijsgeren, om het samen zoeken naar de waarheid, tegenwoordig verschuilen tegengestelde standpunten zich in de loopgraven van het eigen gelijk.
Begin deze eeuw waarschuwde de toenmalige CDA-fractieleider Jaap de Hoop Scheffer dat Nederland uitgroeide tot een ‘olympische samenleving’, waarin het onderscheid tussen mensen zou verlopen langs lijnen van winnaars en verliezers. Hij zag hoe de mores van de sport – ‘the winner takes it all’ – zijn klauwen in het dagelijkse leven zette. Maar misschien biedt de sport ook de sleutel tot stijlvol verliezen.
Want atleten zijn sprekende voorbeelden van Bishops les dat nederlagen deel van het leven uitmaken, dat ze diepte – soms letterlijk en bodemloos – aan het bestaan geven, dat ze stemmen tot nadenken, dat verlies nemen de enige weg is om te groeien en tot bloei te komen. Zelfs John McEnroe wist dat. In de persconferentie na zijn nederlaag tegen Edberg zei hij: ‘Het leven is een leerproces en verliezen hoort daarbij. Wie dat niet kan aanvaarden, blijft met zijn hoofd tegen een muur aanlopen.’ o