Wie het mooiste polo wil zien, gaat naar Argentinië. FD Persoonlijk-columnist Onno Aerden maakte er de finale mee van het belangrijkste toernooi, en leerde en passant zelf ook spelen. Nou ja, een beetje.
Aan de rand van volkswijk Palermo, in het centrum van Buenos Aires, doemt voor ons de ‘Campo Argentino de Polo de Palermo’ op, ongenaakbaar, tegen een lucht die net nog strakblauw was maar inmiddels dreigend en donker. Een immense tribune, daartegenover nog een, samen goed voor 45 duizend fans. Daartussen: een uitgestrekt veld. Het heiligste der heiligen voor polospelers overal ter wereld.
We houden stil bij de ingang van het stadion, waar drommen mensen ondanks hun opwinding beheerst de kaartcontrole passeren, luchtig maar stijlvol gekleed voor het polo-evenement van het jaar, de grote finale, het slotstuk van de ‘Campeonato Argentino Abierto de Polo de Palermo’ – kortweg ‘Abierto de Palermo’. Of, weer anders, de Argentina Open, al sinds 1883 het officieuze wereldkampioenschap. Al weken gonst het in de miljoenenstad: wordt dit de eerste keer in de polohistorie dat één team drie jaar achter elkaar de ‘triple crown’ wint, de belangrijkste drie toernooien ter wereld? Dat zou vanmiddag kunnen gebeuren, de polokranten staan er bol van: La Dolfina won al acht andere belangrijke finales op rij.
Argentinië mag dan bekendstaan om zijn rundersteaks, het is vooral ook een paardenland. Overal wordt gereden, poloranches liggen zij aan zij rond de grote steden. Pal naast het stadion zie ik het nationale hippodroom liggen, een al even immens complex, dat vandaag echter verlaten oogt. Paarden houden in dit uitgestrekte land de koeien eronder; het waren eeuwen geleden al de gaucho’s – cowboys – op hun vurige, wendbare paarden, die tijdens het mennen een spel speelden met paard, man, stok en bal. Uiteindelijk, in 1820, kreeg dat spel een sportvariant. Die wordt inmiddels overal ter wereld gespeeld, door koningen, prinsen en andere liefhebbers, zelfs bij ons (zie ‘Polo in Nederland’ op pagina 64). Maar de Argentijnen koesteren ‘hun’ sport als geen ander volk. Polospelers zijn hier sterren met een status die kan wedijveren met die van de voetballers Messi, Simeone of, vooruit, Maradona. Het wekt geen verbazing dat het Argentijnse team al meer dan een halve eeuw, sinds 1949, ongeslagen is als wereldkampioen.
Kina van Tuyll (32) kent de gekte van binnenuit. De Nederlandse woont vandaag de finale bij als ‘spelersvrouw’: haar man Agustin Nero speelt polo op het hoogste niveau – al is hij er op het veld vandaag niet bij. ‘De sport is groot, ja, maar voetbal en rugby zijn hier nog altijd groter’, relativeert ze. ‘Het enige wat we gemeen hebben is het vele reizen. De media besteden wel aandacht aan de sport, maar zelden aan de lifestyle eromheen. Alleen de echtgenote van de grote ambassadeur van de sport hier, Adolfo Cambiaso, haalt de societyrubrieken. Maar die is dan ook model.’
Van Tuyll reist elk jaar haar man achterna in een groep van topspelers en aanhang: drie maanden spelen in de VS, drie maanden in Engeland en dan de competitie in eigen land. ‘De afgelopen maanden woonden we in Palm Beach, Florida; daarna in Denver, Colorado. Ik heb mijn man ook opgezocht in Venezuela toen hij daar een paar weken speelde, het was bijzonder de polowereld in zo’n land te zien.’
De geur van houtskool
Maar nu staan we in Palermo. De tribune tegenover ons kent een La Dolfina-deel en, aan de andere kant, een deel voor de andere finalist, Ellerstina. Afwisselend klinken gezangen en gejuich van elk van beide zijden. De lucht is dreigend, iedereen weet: bij zware regen gaat het feest vandaag niet door, het is eerder gebeurd. Te gevaarlijk voor de paarden, die net zo bekend zijn als hun berijders. Door de stadionspeaker worden ze zeker zo enthousiast aangekondigd, hun namen verschijnen op een enorm scherm naast het veld. Elk van de acht spelers – vier per team – heeft zeker vier paarden tot zijn beschikking tijdens de wedstrijd. Tijdens pijlsnelle wisselingen aan de kant springen de spelers zonder afstijgen over van het ene op het andere paard.
Aan mijn ritje, eerder vandaag, kwam geen overspringen te pas. Ik mocht eventjes op een polopaard zitten, in Pilar, anderhalf uur buiten Buenos Aires, waar boven de uitgestrekte weiden de geur van houtskool hangt, een Argentijnse geur, van een bosbrandje of barbecuefeest, wie zal het zeggen. Het bleek al een toer om met mijn mallet – de stick – de ballen te raken die netjes op een rijtje lagen waarlangs het paard door een trainer werd voortgetrokken. Ik kon de schuld geven aan de vochtige zomerhitte, waardoor het zweet langs mijn rug gutste, of aan mijn linkshandigheid; polo wordt uitsluitend rechts langs het paard gespeeld. Dat zou in beide gevallen flauw zijn. Ik bakte er gewoon niet veel van. Het ging op de poloranch dan ook om ‘het idee’. En dat is fraai: het samenspel tussen mens en dier, maar ook de formidabele techniek die nodig is voordat je dit op snelheid en in teamverband kunt doen. En alles is stijlvol, de witte broeken, de glimmende laarzen, de gesteven poloshirts met sierlijke emblemen. Het is gewoon mooi, polo.
Van Tuyll nuanceert dat stijlvolle imago: ‘In Engeland staan de heren met chokers en strooien hoedjes langs de kant, hun vrouwen in jurkjes. En op hakken! Argentijnen zijn praktischer: met hakken op het gras, dat is ondoenlijk. Ja, hier op de Open wel. Maar het meeste polo wordt nog altijd rond de ‘estancias’, landerijen, gespeeld, in de binnenlanden. Daar gaat het om de familietradities, niet om de show.’
Het gaat beginnen. De militaire blaaskapel treedt aan om het volkslied te begeleiden dat een beroemde zangeres op het gras pal voor de hoofdtribune aanheft. Haar jurk wappert in de plots aantrekkende wind. Kort daarna stuiven de paarden voor een eerste keer achter de bal aan. Ze gaan hard, het gaat er driftig aan toe en af en toe moet de scheidsrechter ingrijpen. Naast me legt Clare Milford Haven, een van de beste vrouwelijke polospelers van de wereld, uit dat het uitzonderlijk is als een polospeler het veld moet verlaten. ‘Dan moet er echt geslagen zijn, of iets anders verschrikkelijks.’ Ze lacht: ‘Gescholden en gevloekt wordt er wel hoor. Maar na afloop geven we elkaar een ferme hand.’ Een gentlemens sport, ook nog. Ik merk het aan de sfeer in het stadion: die is uitbundig, hier en daar zie ik zelfs een rookbommetje ontploffen, maar vooral gemoedelijk. Netjes, ouderwets netjes. De stand op het scorebord wordt met de hand verhangen.
Een dag eerder heeft een Argentijnse topspeler me verteld hoe het zit met die pologekte in zijn land. ‘Argentijnen hebben vanaf hun vierde paardrijles. En wie ook maar een beetje talent heeft, speelt vanaf zijn zesde op polotoernooien’, zegt Eduardo Novillo Astrada. ‘Iedereen speelt of kent iemand die speelt. De sport is glamoureus en sophisticated, natuurlijk, maar is allang niet meer het uitsluitende domein van royalty en andere welgestelden. Zelf was ik drie toen ik met paardrijlessen begon, samen met mijn twee broers, daartoe aangespoord door mijn grootvader, die volbloedpaarden fokte en gek was van de sport. Zo vroeg beginnen kan ik overigens niemand aanraden. Zelf bleef ik altijd wel op het paard zitten, maar als je als klein kind een keer valt, word je bang. Mijn broers vielen wel eens, twee hebben er twee jaar lang niet willen spelen. Gelukkig was dat op ons vijfde voorbij. Dan is je arm sterk genoeg voor polo. En dus gingen we meteen vol aan de bak. Sindsdien train ik elke dag. Mijn hele leven lang, ja.’
Astrada, inmiddels 42, ziet eruit zoals alle polohelden: atletisch postuur, niet te groot, golvend haar en vanavond in een smetteloos pak. Aan zijn pols bungelt een horloge dat het Zwitserse horlogehuis Jaeger-LeCoultre speciaal voor hem heeft gemaakt. ‘Oplage: één’, zegt de speler, die de wijzerplaat vervolgens ostentatief omdraait zodat de gegraveerde monogrammen van zijn broers en hemzelf verschijnen. ‘Voor mij extra bijzonder, want mijn broer Javier is vorig jaar overleden. Kanker, hij was nog maar 38 en minstens zo goed als ik…’ Dan lacht hij weer. ‘Ik zal dit horloge koesteren, dicht bij mijn hart.’
Astrada’s team is er niet bij vanmiddag, het verloor de halve finale. Wel aan de bal: de beste polospeler ter wereld, voormalig model en La Dolfina-captain Adolfo Cambiaso. Uiteraard scoort hij ook een aantal maal. Ik zie de man voorbijrazen, de man die onconventionele middelen niet schuwt om de Argentijnse polosport op topniveau te houden: meer dan honderd van zijn beste paarden zal hij laten klonen; daarvoor werkt hij samen met een Texaanse oliemagnaat die miljoenen investeerde in het project. Aanvankelijk was er gemor, inmiddels lijkt het land gewend aan het idee dat de beste paarden binnenkort al in telkens nieuwe versies van zichzelf finales als deze zullen spelen.
Uitbundig gehuldigd
Vandaag nog niet. De finale krijgt steeds meer vaart: de acht chukkers, speelrondes van zevenenhalve minuut elk, vliegen voorbij. Ook als de regen dan toch gestaag begint te vallen, blijven de open tribunes vol. Zelfs paraplu’s worden niet opgestoken: het is toch warm. En voordat de twee scheidsrechters te paard maar kunnen denken aan het afbreken van de finale, klaart het weer op.
De voorsprong die La Dolfina nodig heeft voor die eeuwige roem, slinkt in de laatste chukker tot één enkel punt: 13-12. Ik merk dat ik mee ben gaan roepen met het publiek, het is onverwacht spannend! De voorsprong blijft bestaan, historie wordt geschreven. Drie keer drie gewonnen finales, de kranten zullen ermee uitpakken. De blaaskapel treedt weer aan, de tribunes stromen leeg, duizenden mensen lopen vrolijk, maar toch rustig het veld op, naar een inderhaast opgetrokken podium. Daar vloeit de champagne, de polospelers worden uitbundig gehuldigd.
Langs de boarding speelt intussen een Argentijns jongetje in zijn eentje met een piepkleine mallet en een bal, hij trekt zich niets aan van de haag van fotografen en camera’s even verderop. Hoe oud zou hij zijn? Vijf? Zes? Het heen en weer rennende jongetje en, pal daarachter, gebroederlijk naast elkaar op het podium, het winnende én het verliezende heldenteam – sterker dan dat beeld wordt polo in Argentinië niet.