‘Het DNA van de kunstmarkt wordt nu bepaald door internet’
Willem Baars beweegt zich al zo’n 25 jaar in de kunstwereld, als publicist, consultant en handelaar. Volgens hem kun je in de kunsthandel de markt volgen of erop vooruitlopen. En hij kiest voor het laatste. ‘Ik kwam al vroeg in India en ben daar met lokale kunstenaars in contact gekomen. Iemand als Subodh Gupta stelde toen nog niks voor. Ik heb zijn werk hier geïntroduceerd halverwege de jaren negentig, voor een paar duizend gulden. En nog wilde niemand het hebben! Tien jaar later werd een werk in New York geveild voor een miljoen dollar.’
Hoe hij talent herkent? ‘Dat is eigenlijk niet in woorden te vangen. Het is kijken, luisteren, studeren, lezen, gaan zien, een specialisme ontwikkelen.’ En dan nog weet je niet wat er met zo’n kunstenaar kan gebeuren waar jij toevallig wat in ziet. Maar dat is ook de spanning, vindt Baars. ‘Het plezier zit niet in de beste koopjes. Het zit in het spotten van iets wat je echt goed vindt.’
Met een kunstenaar als Emo Verkerk heeft Baars altijd een bijzondere band gehad. ‘Toen ik nog studeerde was hij al een van mijn helden. En uiteindelijk kreeg ik de kans om zijn werk te verkopen. Een groot kunstenaar, beter dan Marlene Dumas, echt.’
De globalisering en de opkomst van de überrijken hebben gevolgen gehad voor zijn vak.
‘Het DNA van de kunstmarkt wordt nu bepaald door internet en hippe beurzen zoals Art Basel, Art Basel Miami en Frieze in Londen. Het is een lifestyle geworden. Iets van “the rich and famous”. Daardoor lijkt het alsof geld de allesbepalende factor is geworden. Maar dat beeld wordt vertekend door uitschieters zoals Rothko of Modigliani. In de klasse tot pakweg twee miljoen euro zie je eerder een afvlakking dan een stijging van de prijzen.’
Goede kunst, vindt Baars, is ‘leuk’ of ‘interessant’. En het is jammer dat veel mensen daar uit angst voor een zeperd niet aan toe willen geven. De neiging is om op zeker te spelen. ‘Ik word nu gebeld door wildvreemde mensen, of ik een reliëfje van Jan Schoonhoven heb. Schoonhoven is heel modieus nu. De prijzen gaan omhoog, het is esthetisch verantwoord, het past in elk interieur, het is een “conversation piece”, dus dat willen we hebben! Terwijl het gewoon een letterbak 2.0 is! Daar komt Ikea straks met een imitatie van.’
Baars zou graag zien dat kunstkopers net even verder kijken. ‘Neem een Ad Dekkers, uit diezelfde tijd, maar veel spannender. Maar daar durft niemand nog aan.’
‘Er zijn kunstenaars met wie je echt een persoonlijke band opbouwt’
‘Ik vind mijn baan de leukste binnen ING. Ik kom in aanraking met het hele bedrijf, ik praat met collega’s van hoog tot laag over de kunst in onze collectie, en hoe we die in onze kantoren het best kunnen tonen. Ik adviseer private-bankingklanten over kunstaankopen, en ik ga veel kunst kijken in binnen- en buitenland. Dus wat wil je nog meer?’
Zeker, er zijn ook mensen die haar baan als een ‘fun job’ zien, maar die legt ze dan graag uit dat het niet alleen maar ‘flaneren’ is maar wel degelijk werk. Sanne ten Brink richt tentoonstellingen en kantoren in, is bezig met projecten als de ING Unseen Talent Award voor jonge fotografen, die sinds drie jaar bestaat, en met evenementen als de jaarlijkse Tefaf in maart, waar gedurende tien dagen 1500 ING-klanten worden ontvangen en geadviseerd bij aankopen.
En sinds een jaar heeft ze ook weer een aankoopbudget ter beschikking nadat de collectie de afgelopen tien jaar van zo’n 25.000 naar ongeveer 10.000 werken is ingekrompen. ‘Ja, ik merk wel dat de galeriehouders nu weer sneller op me afkomen. En toen we laatst op Art Rotterdam een installatie van de jonge Nederlandse kunstenaar Lennart Lahuis hadden gekocht gonsde dat al snel rond.’
Niet dat er met geld gestrooid wordt. Ten Brink haast zich te zeggen dat ze het geld van de bank uitgeeft alsof het uit haar eigen portemonnee komt. Dus weloverwogen en met beleid. Is de prijs marktconform? En past het in de collectie?
Ooit begon de collectie als een verzameling figuratieve kunst van Nederlandse bodem – denk aan Carel Willink, Dick Ket, Pyke Koch – en die lijn wordt nog steeds voortgezet, zij het dat Ten Brink daar wel haar eigen accenten in legt. ‘Ik ben nu vooral geïnteresseerd in jonge, experimentele kunstenaars die de randen opzoeken van die figuratie. Kunstenaars die willen vernieuwen en experimenteren. Dat past goed in deze tijd.’
Enthousiast vertelt ze over een pas ontdekt talent als Sophie Jung. ‘Zij fotografeert, schildert, tekent, voegt geluid toe. Geweldig! Dat over het eigen domein heen kijken, verschillende media gebruiken. Daar geloven we hier sterk in.’
‘Of neem een hedendaagse schilder als Tjebbe Beekman. Die geeft in zijn werk zíjn commentaar op de wereld van vandaag. Google hem maar eens en je zult zien dat zijn werk uitdaagt tot zelfreflectie. Ik noem dat “unconnected quality time”. Zo’n moment om kunst echt tot je te laten doordringen. En dat is precies wat ik wil.’
Toch is het niet zo dat ze zich bij de aankopen voor ING laat leiden door haar eigen smaak. ‘Zelf hou ik erg van Fiona MacKay, maar die past niet in de collectie, dus dat heb ik thuis hangen. Zij maakt prachtige batikschilderijen, heel vrouwelijk.’
Ten Brink kijkt veel, reist veel en praat veel. Met docenten van academies, met scouts met wie in heel Europa contacten zijn en vooral ook met kunstenaars. ‘Er zijn kunstenaars met wie je echt een persoonlijke band opbouwt, zeker de jonge talenten die meedoen aan de Talent Award. Die begeleiden we heel intensief en je praat dus vaak met hen. Over hoe ze verder kunnen, welke galerie het best bij ze past. Maar ook over hun privéleven en over het mijne.’
Zo maakte de winnares van de eerste Talent Award in 2013 de kaart met de huwelijks- aankondiging voor Ten Brink. ‘Een collage van beelden uit het leven van mij en mijn man, echt heel mooi.’
‘Heel veel kijken, en goed luisteren: dat is wat ik doe’
‘Laatst was ik bij een oude mevrouw in Den Haag en zij had een prachtige Louis XVI-stoel staan. Maar voor haar was het gewoon een stoel. Die was al zo lang in de familie, ze zag niet eens meer hoe bijzonder dat meubelstuk was.’
Jim van der Meer Mohr beweegt zich als fine art consultant vaak in klassiek Haagse kringen van oud geld. Denk aan een geurige sigaar, een glas brandy en een pianosonate van Schubert. In die sfeer bedrijft Van der Meer Mohr zijn stille diplomatie. ‘Heel veel kijken, en goed luisteren. Dat is wat ik doe. Heel zorgvuldig een netwerk opbouwen en je relaties dan fijnzinnig onderhouden. Dat kost tijd, maar zo werk ik.’
Van der Meer Mohr is voortdurend alert. Als art consultant koppelt hij het aanbod op veilingen, beurzen en bij kunsthandels aan de vraag van zijn klanten, meest vermogende particulieren. Met beide kanten van de markt heeft hij een vaak langdurige relatie, zodat op die manier ‘het een bij het ander’ komt.
‘Zo kende ik iemand die mij ooit had verteld dat hij zulke mooie herinneringen had aan de bezoekjes aan zijn grootmoeder, die in Zwitserland aan het Meer van Lausanne woonde. Dus toen ik bij de Haagse kunsthandelaar Ivo Bouwman een schilderij van Isaac Israëls tegenkwam van een wandelende dame bij een Zwitsers meer, moest ik daar meteen aan denken. Ik heb die relatie gevraagd of hij dat schilderij op zicht wilde hebben. “O ja? Kan dat? Nou graag!” En toen het eenmaal hing riep hij meteen: “Daar loopt mijn grootmoeder!” Dat schilderij hangt daar nu nog en gaat zolang hij daar woont nooit de deur meer uit.’
Bij zijn manier van werken komt inlevingsvermogen kijken. En tact. ‘Ik ken een echtpaar waarvan de man wild is van jachtstillevens en de vrouw verliefd kan worden op stadsgezichtjes. Dat krijg je niet bij elkaar. Dus de stadsgezichtjes zijn voor de woonkamer en de jachttafereeltjes hangen in de werkkamer van meneer. “Laat hem maar in zijn werkkamer tussen de dooie hazen gaan zitten”, zei z’n vrouw. Haha, kostelijk toch?’
Hij verkeert al ruim dertig jaar tussen de oude meesters. Eerst als veilingmeester en taxateur en sinds 2005 als art consultant. In die periode is de populariteit van zijn specialisatie fors afgenomen. ‘De nouveaux riches hebben het niet op dat oude spul. Je ziet heel duidelijk hoe de belangstelling voor antieke meubels en ook voor schilderkunst uit de Gouden Eeuw snel afneemt.’
De klanten die er zijn, zijn ook nog kritischer geworden. ‘Kritisch op de staat waarin het werk verkeert, op de herkomst, de authenticiteit. Vooral dat laatste is vaak een punt van discussie. Daar worden tegenwoordig hele dossiers van aangelegd.’
Het aanbod van goede schilderijen uit de 17de en 18de eeuw is bovendien beperkt. ‘Er is vroeger weliswaar veel geproduceerd, maar lang niet alles was even goed. En later is veel verpest door verkeerde restauraties en slecht onderhoud. Goede stukken zijn schaars en belanden meestal in musea of grote collecties.’
De prijzen voor oude meesters staan niet in verhouding tot wat er betaald wordt voor contemporaine kunst, of voor impressionisten.
‘Als er bij een topveiling 15 miljoen wordt betaald voor een 17de- eeuws topstuk, dan is dat veel, maar voor veel werken van grote hedendaagse kunstenaars begínt het pas op dat prijsniveau!’
En dankzij internet ligt ook prijsinformatie voor het oprapen. ‘Als een kunsthandelaar een schilderij aanbiedt hebben mensen snel zelf al nagezocht wanneer en waar het tegen welke prijs is geveild. Daardoor komen ook de marges onder druk te staan. Handelaren moeten vaak uitleggen hoe ze hun prijs vaststellen. Er wordt heel veel onderhandeld.’
Van der Meer Mohr hecht aan discretie als het gaat om zijn klantenkring en de aan- en verkoopdeals waarbij hij een rol speelt, maar wijst toch niet zonder genoegen naar een stilleven van Adriaen Coorte dat bij Sotheby’s in Londen, mede dankzij hem, voor zo’n 325.000 euro werd verkocht.
Of neem dat ‘werkelijk prachtige’ Rotterdamse havengezicht van Delfgaauw, dat een paar jaar geleden op zijn advies door een particulier op een veiling bij Christie’s is aangekocht. ‘Dat was nou écht een koopje.’
Van der Meer Mohr noemt de markt onder de 100.000 euro per werk ‘nog alleraardigst’. Hij denkt dan aan kunstenaars als Dirck van der Lisse en Jacob de Heusch uit de 17de eeuw, en Jan ten Compe en Hendrik Keun uit de 18de eeuw.
‘Voor pakweg een half miljoen euro is echt een ongelooflijk leuke collectie op te bouwen van de wat kleinere meesters. Ga je met zo’n bedrag de contemporaine markt op, dan kom je misschien met een of twee tekeningen thuis.’