Het interview met advocaat Hans Anker is het eerste deel in een serie met als thema ‘verlies’.
Op 30 december 2013 viel ik er in één klap tussenuit. Een simpele val van een fiets en mijn beide enkels waren finaal verbrijzeld. Sindsdien loop ik op platen, pennen en schroeven. We hadden die dag een kindercircus naar Akkrum gehaald. Met mijn tweelingbroer Wim zit ik al veertig jaar in de evenementencommissie van het dorp. Na afloop zaten we even na met de clown. We hadden de auto bij ons, maar we zeiden: laat die auto maar staan, we gaan op de fiets. Omdat we een paar borrels ophadden.’
‘Ik ben bij een maat achterop gesprongen, één been aan elke kant. Door een oneffenheid in de weg is hij zijn evenwicht verloren waardoor hij achteroverviel, met fiets en al boven op mij. Toen ik opkeek zag ik mijn ene voet de ene kant op staan en de andere de andere kant op. De chirurg zei later: “Dit letsel heb je normaal gesproken als je uit een vliegtuig springt en je parachute niet opengaat.” Bizar, zo disproportioneel als het was.’
‘Hij kon niet zeggen of ik ooit weer zou kunnen lopen. Dat vloog me wel aan die eerste dagen. Ik zei: “Dan ga ik maar hard revalideren.” Maar daar was nog geen sprake van. Ik moest zes weken platliggen, eerst in het ziekenhuis en daarna thuis in zo’n ziekenhuisbed in de woonkamer. Drie keer per dag kwam er iemand van Buurtzorg om de wonden aan mijn enkels te verzorgen. Als ik ’s nachts iets wilde, belde ik naar boven, naar mijn vrouw. Ik kon niets, was volledig afhankelijk. Ik ben nogal druk van aard, dus dat was frustrerend. Net als mijn cliënten die een lange straf uitzitten, ben ik op een kalender de dagen gaan doorstrepen. Dat hielp.’
‘De eerste drie weken na het ongeluk was ik nergens toe in staat, ik kreeg 24 pillen per dag en morfine tegen de pijn. Zoveel pijn, ik was de dagen aan het omduwen. Toen dat afzakte, heb ik mijn blik op kantoor gericht. Iemand uit het dorp bracht elke dag mijn post en dossiers, zo kon ik wat leeswerk doen. Maar als mijn vrouw naar de winkel was en ik liet mijn leesbril vallen, dan lag ik daar. Ik had zo’n grijper, en dan moest ik maar hopen dat ik mijn bril te pakken kreeg.’
‘Mijn vrouw zei aanvankelijk: “Dit wordt me wat.” Ze heeft zich erover verbaasd hoe ik de situatie aanvaardde. Ik had mijn slechte momenten, maar daar heb ik anderen niet bij betrokken. Al in het ziekenhuis ben ik bewust gaan relativeren, er zijn ergere dingen. Ik vond dat ik me positief moest opstellen, zonder klagen of chagrijn, ook voor mijn gezin. Plotseling lag ik daar pontificaal, met continu bezoek, dat heb je in zo’n dorp. Mijn vrouw heeft een halfjaar onbetaald verlof genomen, dat is nogal wat, en ook het leven van onze jongste zoon werd verstoord. Op een gegeven moment hebben we afgesproken: geen bezoek meer in de avond. Zodat hij gewoon met zijn vrienden kon gamen.’
‘In maart mocht ik, na nog een infectie, eindelijk gaan revalideren. Opnieuw leren lopen. Dat begon met drukken op een weegschaal, tien kilo, vijftien kilo. Vertrouwen kweken. Ik dacht dat mijn enkels weer in honderd stukjes zouden breken. Ik kreeg hydrotherapie, werd ik met een stoel in het water getakeld. Daar kon ik meer. Later kwam ik in een “walker”, die liep eigenlijk voor me. Natuurlijk was ik lastig. Moest ik weer op zo’n bal gaan staan voor mijn stabiliteit, vreselijk. Zei ik: “Ik doe het niet en als je me dwingt dien ik een klacht in.” Maar ze wisten: laat maar schreeuwen, straks staat-ie er gewoon op.’
‘Leren traplopen was het ergste. De eerste keer liep de therapeut na een paar treden bij me weg. Stond ik daar, volkomen geblokkeerd. Ik kon niet vooruit en niet achteruit. Van angst! Ik ga nog steeds geen trap zonder leuningen op.’
Het vertrouwen kwijt
‘Op kantoor heeft mijn afwezigheid veel impact gehad. Wim is de man voor buiten, ik doe de interne organisatie, samen met twee maten. Zij moesten dat werk van me overnemen, plus zaken en zittingen. Iedereen had het al druk en kreeg er een portie bij. Daardoor zijn er wel zaken blijven liggen. Vooral mijn broer liep het echt over de schoenen. Het deed me pijn dat te zien. In augustus 2014 heb ik mijn eerste zitting weer gedaan, op krukken. Fysiek was het te vroeg, maar mentaal deed het me goed.’
‘Ik werk weer volledig, maar het kost me veel meer energie dan voorheen. Moe kwam in mijn woordenboek niet voor, nu ben ik soms echt kapot. Ik doe verlengingen van tbs, kinderzittingen. Maar grote zaken met twintig procesdagen, dat trek ik niet meer. Mijn coördinatie, balans en stabiliteit zijn nog altijd in de war. Bij het pleiten heb ik houvast nodig. Katheder voor me, stoel achter me. Anders heb ik het gevoel dat ik omval. Als ik loop moet ik iemand beethebben of kunnen steunen. Ik ga niet meer een vol plein over. Ik ben het vertrouwen kwijt.’
‘Mijn maat vóór op de fiets had niets. Hij voelde zich enorm schuldig. Ik heb gezegd: “Iedereen wil mijn seizoenkaart van SC Heerenveen, jij krijgt hem. Nou weet je hoe ik erover denk.”’
‘Ik heb altijd geroepen dat ik zeker tot mijn zeventigste doorwerk, daar denk ik nu genuanceerder over. Er zit weer een bacterie in de wond aan mijn linkerenkel, dat baart me zorgen. Ik krijg zware medicijnen, met bijwerkingen. Als die infectie bij de platen komt, moeten ze eruit. Dan begint het circus weer van voren af aan. Maar als het leven zo blijft, ben ik dik tevreden. De voldoening is groter dan voorheen. Laatst was ik voor het eerst weer in het stadion en sprong juichend op omdat Heerenveen scoorde. Direct pakten twee vrienden me beet. Was ik het even vergeten, in de euforie van een doelpunt.’
Dit is het eerste deel in een serie met als thema ‘verlies’.