Onno Aerden beschrijft wekelijks zijn belevenissen als Man van de Wereld.
r moet een zakenkabinet komen!’
De befaamde interieurontwerper aan de herentafel is er zelf al uit – nu de andere gasten nog. De befaamde hôtelier die gastheer is, schraapt zijn keel en zegt vervolgens niets.
De rest zwijgt zonder schrapen.
We hebben het een exquise lunch lang gehad over het gebrek aan politiek debat op niveau in ons land: iemand begon erover en het sloeg aan. Dat was vroeger wel anders, veronderstellen we hardop. Vroeger: de tijd van respect en ontzag voor elkaar, van ‘agree to disagree’, van een deal is een deal. De naam Heineken valt; zijn geest waart nog elke dag rond in het hotel dat hij ooit kocht, ook in de ‘private dining’-kamer, waar de ondernemer op zijn minst een goede kennis blijkt te zijn geweest van al mijn disgenoten.
Niet van mij, helaas. Maar ik ben dan ook veruit de jongste aan tafel. Een genot dat ik vanmiddag extra zal vieren omdat het zelden meer voorkomt. Daarom zeg ik zo hard dat iedereen het goed kan horen: ‘Laten we beginnen met een kiesdrempel.’
‘Hear hear’, klinkt het, zoals bepaalde mannen elkaar kunnen aansporen.
‘Van vijf procent. En wie er dan buiten valt sluit zich maar aan bij de grote jongens. Dat zal ze leren samenwerken.’
De interieurontwerper overstemt het gemompel: ‘Uitstekend plan. Maar dan ook gewoon weer twee partijen. Een linkse partij en een rechtse. Met aansprekende types. En een zakenkabinet.’
Dat laatste is toch een keer faliekant mislukt, doceert een tafelgenoot. ‘Hear hear’: het voorstel haalt het ook in tweede instantie niet.
Hoe nu verder – die vraag dwarrelt tussen de tafelgenoten, die nu aan espressootjes zitten. Hoe veranderen we de regels, vraagt de befaamde topkok zich af. Hoe kunnen we het debat weer begrijpelijk en beleefd maken, verzucht de befaamde restauranteigenaar. Hoe voorkomen we dat er straks 150 fracties in de Kamer zitten en we de zuiderburen achternagaan – een land dat in wezen onbestuurbaar is geworden.
We komen er niet uit, niet vanmiddag.
De befaamde pianist aan tafel kruipt liever nog even achter de piano in de bar die naar de biermagnaat is vernoemd. Daar klinken al snel televisietunes en meezingers. ‘Weet je wat ik ook heb geschreven?’ zegt hij dan half olijk, half mismoedig. ‘Het Tegenpartij-lied. Koot en Bie, jaren tachtig. Niet kunnen vermoeden dat de Jacobsen en de Van Essen zich ooit zo zouden laten gelden.’
Als ik de draaideur door loop, de kou in, fluit ik het liedje tussen mijn tanden. Hoopgevend vind ik het: de onvrede over de staat van ons land wordt niet alleen verbitterd op sociale netwerken beleden, maar leeft ook onder befaamde langvolwassenen.
We kunnen zomaar eens betere tijden tegemoet gaan.