Onno Aerden beschrijft wekelijks zijn belevenissen als Man van de Wereld.
neens staat hij daar: een jongen, hooguit veertien lijkt hij me, ingepakt in een trainingspak dat zijn forse postuur extra aanzet. Mijn lief en ik kijken op van onze borden, benieuwd naar wat hij gaat uitspoken.
Samen met zijn kleinere vriendje – of, nu ik beter kijk, zijn broertje – loert de jongen in het bescheiden bassin naast ons terras in de haven van Malaga. Daar zagen we nog geen vijf minuten geleden een meisje in een fraai jurkje een munt gooien, over haar linkerschouder – ze moest het twee keer doen, de eerste keer viel het geld naast het water. Toen het was gelukt rende ze uitgelaten terug naar haar ouders, die haar hadden uitgelegd hoe ze dat moest doen.
De jongen duikt ineens voorover, helt dan op zijn buik gelegen vervaarlijk over de natuurstenen rand van het bassin en graait in het water. Zijn broertje staat een meter verder op de uitkijk, hij glimlacht brutaal als hij onze blikken vangt. Passerende toeristen en stadsgenoten grijnzen om zoveel brutaliteit. Niemand roept de jongen een halt toe – waarom zouden ze ook.
Al snel staat hij, in sneakers en joggingbroek, tot aan zijn knieën in het water. Grijpt lukraak munten uit het water; na een minuut of vijf heeft hij het hele bassin doorwaad. Als ik even later weer opkijk, is het duo verdwenen.
Even aarzel ik: is dit geen diefstal?
Maar van wat?
Mijn lief weet het: ‘De magie zit hem in het gooien van het muntje, het doen van de wens. Het geld heeft zodra het over de schouders is geworpen, geen enkele waarde meer voor degene die het heeft geworpen.’
Ik knik en denk aan de beroemdste wensgeldfontein die ik ken. Het Romeinse stadsbestuur zal de massa’s munten toch ook regelmatig opvissen uit de Trevi-fontein?
Wij hebben elkaar wijsgemaakt dat je wensgeld niet opvist. Deze jongen pareerde die ongeschreven regel en deed dat onbeschroomd. Met een bravoure die mij versteld deed staan: op klaarlichte dag en omgeven door honderden potentiële verklikkers.
Ik zou het niet durven.
Deze jongen en zijn broertje zijn geen dieven. Ze zijn slimmeriken.
Ik tuur naar het bassin, dat inmiddels weer rimpelloos ligt te wachten op nieuw geld. Staand op een elektrische tweewieler zoeft ineens een bewakingsman voorbij, in een zwart uniform met felgele strepen, gummiknuppel glimmend aan de riem. Hij manoeuvreert zijn voertuig behendig pal langs het bassin en houdt om de drie meter stil om uitvoerig het water te bestuderen. Met een frons op zijn voorhoofd ruist hij weg.
Net goed, flitst het door mijn hoofd.
