Kort maar krachtig was de vriendschap tussen Piet Mondriaan en Bart van der Leck, medegrondleggers van De Stijl. Wederzijds beïnvloedden ze elkaars kunst, tot de verschillen in opvatting hun overeenkomsten overstemden. Met name de diagonaal zette een streep door de rekening.
Door Karel Ankerman

Half april 1916 betrok Bart van der Leck De Boschhoek, een van de ateliervilla’s die in het begin van die eeuw in het lommerrijke Laren zijn gebouwd. Nog geen week later kwam Piet Mondriaan op de fiets onaangekondigd langs. ‘Ik zag uw glas-in-loodramen bij Helene Kröller-Müller in Den Haag en ben zeer geïnteresseerd in uw werk’, zei Mondriaan bij binnenkomst. Van der Leck bracht hem naar zijn atelier, waar op een ezel het grote doek De Storm stond. ‘Dit is een stap verder dan uw werk in Den Haag’, zei Mondriaan verrast. Terug in de huiskamer zag hij op de witgekalkte muur tegenover het grote raam een verticale zwarte streep geflankeerd door gekleurde vlakken. Mondriaan stond perplex. ‘Met dit idee loop ik al jaren rond’, zei hij verbouwereerd.

Dit was het moment waarop een vonk oversloeg tussen de twee experimenterende grootmeesters. Mondriaan had een verwante ziel gevonden. De ontmoeting was het begin van een intensief en vruchtbaar contact, zeker in het begin. Van der Lecks vrouw, Bertha, schreef in haar aantekeningen: ‘Mondriaan kwam tweemaal per week langs om zijn theorieën en artikelen met mijn man te bespreken.’
Mondriaan en Van der Leck waren aan elkaar gewaagd. Ze waren niet alleen ontvankelijk voor elkaars standpunten en ideeën, maar pasten die ook toe in hun eigen werk. Van der Leck en Mondriaan wilden de beeldende kunst drastisch vernieuwen. Een schilderij hoefde niet langer een voorstelling weer te geven, maar kon juist een innerlijke werkelijkheid tonen middels een compositie van lijnen en vlakken in verzadigde tinten van de primaire kleuren rood, geel en blauw.
Mondriaan hechtte veel waarde aan Van der Lecks visie op de nieuwe ontwikkelingen in de schilderkunst. Dat bleek ook uit zijn brief van 1 augustus 1916 aan de kunstpedagoog Henk Bremmer: ‘Ik weet niet of ik U reeds schreef dat het me goeddeed in Van der Leck een man van streven in dezelfde richting aan te treffen.’
Mondriaan en Van der Leck hadden totaal verschillende achtergronden, maar uiteindelijk kruisten hun wegen. Van der Leck (1876-1958) was de zoon van een huisschilder en werd opgeleid als glazenier. In 1914 werkte hij in het glasatelier van Heinrich Geuer in Utrecht, waar hij de gelegenheid kreeg te experimenteren met stukken gekleurd glas, licht en ruimte. Deze vingeroefeningen vormden de basis van zijn eerste beroemde werk, De Kat, uit 1914.
De academisch opgeleide Mondriaan (1872-1944), zoon van een onderwijzer, woonde sinds 1911 in Parijs, maar daar kon hij na een bezoek aan zijn zieke vader vanwege het uitbreken van de oorlog in 1914 niet naar terugkeren. In de jaren voor zijn ontmoeting met Van der Leck maakte Mondriaan al zijn eerste uitgewerkte abstracte en geometrische schilderijen op basis van horizontale en verticale lijnen.
Niet alleen hun achtergronden, ook hun karakters liepen sterk uiteen: Mondriaan was de onbuigzame schoolmeester, die de logica van het kunstwerk als maatstaf voor kwaliteit nam. Van der Leck werd gedreven door het ideaal van een nieuwe schoonheid, ‘het visuele leven’, zoals hij het zelf noemde.
Vanaf 1916 verliep Van der Lecks ontwikkeling naar ver doorgevoerde abstractie razendsnel. De ontmoeting met Piet Mondriaan speelde daarin een belangrijke rol. Van der Leck was onder de indruk van Mondriaans strenge ordening van het beeldvlak in horizontalen en verticalen, Mondriaan op zijn beurt bewonderde het primaire kleurgebruik van zijn collega. Vlak na elkaar schilderde Van der Leck in 1916 twee doeken die tot zijn bekendste werken behoren: De Storm en Havenarbeid.

De eerste werken van Mondriaan waarin de invloed van Van der Leck zichtbaar is, zijn Compositie in kleur A en Compositie in kleur B,uit 1917. In deze composities hebben de lijntjes plaatsgemaakt voor rechthoekige kleurvlakjes die los in de ruimte zijn geplaatst tegen een witte achtergrond. Mondriaan schilderde de kleurvlakjes of in primaire kleuren, ofwel afgezwakt met grijs of wit. Aangezien Van der Leck de enige kunstenaar was die op dat moment een dergelijk kleurgebruik hanteerde, moet het wel de invloed van Van der Leck zijn geweest die Mondriaan op dit pad bracht.
Behalve overeenkomsten waren er ook verschillen. Al snel bleken Mondriaan en Van der Leck andere ideeën te hebben over het gebruik van de geometrische beeldtaal. Terwijl Van der Leck zijn composities zo open mogelijk wilde houden, begon Mondriaan al snel de verschillende vormen met lijnen aan elkaar te verbinden. En Mondriaan had ook niet veel op met de relatie tussen kunst en architectuur. Ook daarin verschilde hij fundamenteel met Van der Leck, die van mening was dat de schilderkunst zich in de loop van de tijd had afgescheiden van de architectuur, maar dat die ooit één geheel vormden.
In de loop van 1917 en 1918 manifesteerden zich onenigheden, over onder andere het gebruik van diagonale lijnen, het vastmaken van vormen en het vermijden van dieptewerking en ruimtelijkheid. Vooral de kwestie over de diagonaal bleef Mondriaan door het hoofd spoken. Hij schreef aan zijn collega Theo van Doesburg: ‘Bij Van der Leck weet ik niet hoe ’t is, zijn dingen doen toch niet individueel aan: ik denk dat ’t komt doordat hij helemaal anders werkt als wij.’
Het werd het grote twistpunt, die de verwijdering met Van der Leck in gang zette. In juli 1918 schreef Mondriaan aan Van Doesburg: ‘Het contact met Van der Leck is oppervlakkig geworden. Ik spreek tegenwoordig niet meer hem met over ’t werk: we gaan elk ons gang, dat is maar ’t beste. In den grond hebben we veel gemeen, maar, ook volgens hem, willen we elk iets anders. Dat hindert ook niets. De tijd moet leren wat ’t beste is.’
In het herdenkingsnummer Van De Stijl in 1932 erkent Mondriaan royaal de invloed van Van der Leck op zijn werk. Hij memoreert hoe hij Van der Leck bij hun eerste ontmoeting zag werken met vlakken en primaire kleuren. Nog niet abstract, maar Mondriaan zag direct de potentie van de vormentaal die Van der Leck zich toen al had eigen gemaakt.