Ooit had Onno Aerden een vaste baan, met een heuse carrière. Nu is hij zzp’er met veel vrijheid, waar vrienden jaloers op zijn. Toch zou Onno ook best eens een compensatiedag willen.
Een druilerige maandagochtend, dertig jaar geleden. Een non-descript bedrijfsgebouw in Utrecht. Een paar weken geleden mocht ik hier op gesprek komen. Maar de persoon die ik toen heb gesproken is er vanochtend niet. Het is sowieso nogal leeg. Op goed geluk betreed ik een muffe ruimte waarvan de deur openstaat. Voorzichtig ga ik zitten aan een van de bureaus, op een stoel met hendels en zwenkwielen. Op de tafel voor mijn neus staat een reusachtige computer. Die is door normale mensen nauwelijks te bedienen, maar dat weet ik dan nog niet – het is mijn eerste werkdag.
Tegenover me zit, merk ik dan pas, een man, die dusdanig uit zijn mond ruikt dat de lucht de twee meter tussen ons met gemak overbrugt. Ik doe mijn best niet te kokhalzen. ‘Die zit zijn tijd uit’, zal ik collega’s later horen fluisteren: hij is ‘boventallig’ geworden.
De man gebaart met een knik van zijn hoofd dat dit mijn plek is en zwijgt verder. Wat ik precies moet doen, blijft vooralsnog onduidelijk. Mijn enige zekerheid staat op het vaalblauwe tapijt, naast mijn stoel: een grijze attachékoffer van het merk Samsonite. Een dag eerder heb ik hem gekocht in de Bijenkorf, meteen bij thuiskomst heb ik het bijgeleverde vel met plakletters ontdaan van mijn initialen om die vervolgens heel precies op de vlakjes te bevestigen aan weerszijden van het grijze kunststoffen hengsel. O. links en A. rechts. Aldus is de attachékoffer de mijne geworden: startvlag voor de carrière die ik zal hebben. Een heuse carrière, met een kop (vandaag) en een staart (als ik grijs en oud ben, ooit), die me als een verkeersregelaar elke drie jaar naar een nieuwe opwindende positie zou dirigeren, totdat ik alles zou weten en alles zou kunnen. Ik zou het traject monter afleggen, mijn Samsonite klemvast in de hand: mijn degen, schild en schatkist.
Ik legde het traject monter af, met mijn attachékoffer klemvast in de hand
Wanneer heb ik dat ding weggegooid? Ik kan het me niet meer herinneren – ja toch: het moet tijdens een verhuizing geweest zijn, ik heb het koffertje volgestopt met spullen die het nieuwe huis ook niet waard waren en het geheel op een berg van vale kastjes en versleten tapijten achter in de Volvo-station naar de stort gereden. Verdomd, ik zie me opnieuw het koffertje met een grote zwaai in een verzonken open container gooien, waarop het woord ‘REST’ geschreven staat: op het moment dat het de berg onderdelen in de bak raakte, begaf het scharnier het. De knal werd verduizendvoudigd door het staal van de bak.
Maar dat zou allemaal nog komen. Drie maanden na mijn eerste dag hoorde ik hyperventilerend van blijdschap dat mijn ‘tijdelijke detachering’ op het onderwijsinstituut waar ik de computer geprobeerd had te doorgronden, niet werd verlengd. Daarbij werd als reden gegeven dat het hele instituut niet werd verlengd. Nee, mijn kennismaking met de arbeidsmarkt was niet bepaald hoopgevend – maar die zure appel zou ik opeten tot en met het klokkenhuis: alles voor de vaste baan, de vaste loopbaan vooral ook. Zo volgde iets wat je met enige goede wil een carrière kunt noemen: ik werd wegens enthousiasme aangenomen als docent op de School voor Journalistiek, vijf jaar lang bleef ik er lesgeven aan leeftijdsgenoten. Intussen schreef ik reclameteksten en artikelen en trad al snel in dienst van een echte uitgeverij. Bijna twee decennia lang zou ik dienstverband aan dienstverband rijgen, met een telkens fraaiere functiebeschrijving op mijn visitekaartje en op enig moment zelfs een auto van de zaak.
Mijn groeiende enthousiasme over mijn werkzame leven werd overigens niet gedeeld door allerhande financiële adviseurs die geregeld opdoken. Op vaderlijke toon spraken ze over gapende gaten in mijn pensioen, waarna ze mij (ze benadrukten allemaal dat hun adviezen geheel gespeend waren van eigenbelang) de kostbare opties uiteenzetten die beschikbaar bleken om de gaten te vullen. De lappendeken aan regelingen staart me, verhuld in nette cijfertjes, nog telkens aan zodra ik inlog op mijnpensioenoverzicht.nl: zowat een minimumloon. Na mijn 67ste.
Het was ook een pensioenadviseur die mij de ogen opende. ‘Het lijkt wel alsof jij niets met langdurige vastigheid hebt’, zei hij. ‘Je lijkt wel een zzp’er die op de verkeerde weghelft is geraakt.’ Verdomd. Een jaar of zes geleden zwaaide ik subiet mijn vaste baan – en daarmee het laatste zicht op een klassieke carrière – vaarwel en begon ‘voor mezelf’. Maar de laatste tijd vraag ik me toch weer af of ik daar wel goed aan heb gedaan. Had de belastingman die op mijn enthousiaste verzoek meteen een bv voor me optuigde niet gemompeld dat de baten van zo’n ‘potentieel interessante rechtspersoon’ ‘vooralsnog’ niet opwogen tegen de lasten – inclusief zijn eigen almaar uitdijende vergoeding? Inderdaad: de bv bleek toch vooral een kostenpost, die eerste jaren.
Ik luister vol ontzag naar vrienden die hele bedrijven leiden
Mijn twijfel zit hem vooral in de onzekerheid, die overigens meteen al de kop opstak: ik herinner me dat ik de eerste weken na mijn uitdiensttreding schielijk om me heen keek als ik op maandagmiddag aan het joggen was – maandagmiddag! Zouden mensen met écht werk niet laatdunkend naar me kijken vanuit hun leaseauto’s – of erger: met medelijden? Het voelde als spijbelen, dat eigen ondernemerschap.
Er ontstond wel ruimte voor nieuwe dingen. Aangespoord door mijn toenmalige geliefde, die zelf haar ambities naadloos in een vaste betrekking met opwaarts perspectief had gegoten, ben ik in het eerste jaar van mijn zakelijke zelfstandigheid boeken gaan schrijven. ‘Dat wilde je toch altijd zo graag?’ Ze bedoelde het goed, maar het klonk als een verwijt: ‘Als je toch zonder opdrachten zit…’
Leeftijdsgenoten met een vaste betrekking klopten me vaderlijk op de schouder: ‘Toe maar, dat je dat durft. Zomaar voor jezelf beginnen!’ Waarna ze opgewonden verder praatten over functioneringsgesprekken, ontwikkeltrajecten en compensatiedagen – begrippen uit een zich met lichtsnelheid van me verwijderend paralleluniversum. Ze spraken vooral ook over heel lange vakanties naar heel verre oorden met hun heel grote gezinnen, die ze moeiteloos betaalden van vakantietoeslagen en bonussen.
'Niet alles aanpakken’, adviseerde een goede kennis me, die zelf zijn baan bij een tijdschrift had ingewisseld voor het schrijverschap en daarmee buitengewoon succesvol was geworden. ‘Kies wat bij je past en je zult zien dat alles leidt tot Het Grote Ding dat jij nog eens zult doen. Het Ding waarom je bewonderd zult worden.’ Dat klonk diepzinnig, sympathiek maar ook omineus: wat zou dat Ding zijn?
Ik heb vaak teruggedacht aan de wijze woorden van de inmiddels beroemde auteur, terwijl ik ondertussen hier adviseerde en daar schreef en op gezette tijden aanschoof in televisie- of radiostudio. Zeker, ik heb mijn carrière getemd, afgericht, naar mijn nukken gestemd. Op vriendenavondjes zeg ik als het weer eens over werk gaat: ik doe wat ik fijn vind om te doen en dat is niet geheel toevallig wat ik het best kan. En omgekeerd. Ik vind mezelf dan best stoer – maar vervolgens luister ik toch vol ontzag en soms zelfs met jaloezie naar vrienden die inmiddels hele bedrijven leiden, mannen die uit hoofde van hun functie op bepaalde plaatsen komen en met bepaalde mensen praten – het gaat me niet eens om die plaatsen, die mensen, die kom ik ook tegen, maar om wat ze bouwen. Ze hangen nooit eens een dag op de bank wegens geen zin. En als dat onverhoopt toch gebeurt staan er coaches klaar en snipperregelingen. Ze staren nooit eens naar een leeg orderboek. Ze bouwen dagelijks in een goed werkende machinerie aan iets wat groter is dan henzelf, zo komt me dat soms voor. Hun vaste baan dient een hoger doel. Het succes van het bedrijf, bijvoorbeeld. Het smeden van zakelijke of maatschappelijke kongsi’s die generaties lang intact blijven. Voorzitterschappen van brancheverenigingen. Wereldvrede.
Overdrijf ik? Ik vermoed van wel. Natuurlijk luisteren mijn vrienden tijdens onze diners op hun beurt jaloers naar mij als ik vertel over telkens nieuwe klussen, onverwachte trips en spannende gesprekken, over inzichten die ik al schrijvend opdeed. Ooit pochte een kennis: ‘Wij hanteren binnen de consultancy het “up or out”-principe, wel zo duidelijk.’ Die carrièredrilboor is me bespaard gebleven, antwoordde ik hem, maar dat geldt niet voor mijn ideeën. ‘Ja zeg, jij bent uitverkoren, jij bent vrijgesteld’, monkelde hij – het was schertsend bedoeld, maar zo klonk het niet.
Er zijn maandagochtenden dat ik met mijn geliefde, ook zzp’er, nog een kop koffie inschenk en rustig de krant doorneem. Om tien uur. Zonder schaamte. De rest van het land heeft dan achter het stuur, in de file, al het werkend bestaan vervloekt en bespreekt inmiddels bij de koffieautomaat het weekend, vermoeden we. Dit is fijner.
Het is maandagochtend en het regent licht. Het is dat ik er nu aan denk, maar mijn attachékoffertje heb ik al dertig jaar lang geen seconde gemist.
Lees meer in FD Persoonlijk, het weekendmagazine van Het Financieele Dagblad over mensen, lifestyle, kunst, cultuur, mode en reizen.