Marijn Jongsma Amsterdam De staatsschuld in de periferie komt in rap tempo weer in binnenlandse handen terecht. Van de Spaanse staatsschuld is nog maar een derde in bezit van buitenlandse beleggers, zo becijfert ABN Amro, tegen meer dan de helft in september 2008. Bij de totstandkoming van de girale euro, begin 1999, was het buitenlandse aandeel ongeveer een kwart. Sinds de start van de kredietcrisis kochten pensioenfondsen, verzekeraars en banken buiten Spanje minder dan de binnenlandse partijen, waardoor hun aandeel in de stijgende staatsschuld daalde. Sinds een jaar is er sprake van een absolute afname: ze verkopen per saldo Spaanse schuld. Omdat Madrid geld nodig heeft, moeten binnenlandse partijen wel in dat gat springen, stelt ABN Amro-econoom Nick Kounis, daarbij geholpen door de goedkope driejaarsleningen van de Europese Centrale Bank. Als grote schuldeiser van de Spaanse staat hebben ze geen belang bij een bankroet à la Griekenland. ‘Daarnaast is er ook sprake van politieke druk’, aldus Kounis. De ‘renationalisatie’ van schulden maakt de Spaanse en ook Italiaanse banken, die hun bezit van nationale schuld volgens persbureau Bloomberg recentelijk met tientallen procenten hebben zien stijgen, wel kwetsbaarder. ‘De verwevenheid tussen banken en overheden in deze landen neemt toe’, aldus Kounis. ‘Komt er een Spaanse of een Italiaanse schuldkorting, wat overigens niet mijn basisscenario is, dan wordt het kapitaal van de banken in deze landen weggewist.’ Intussen helpt de conjunctuur niet mee. Het aandeel slechte leningen in de totale Spaanse kredietportefeuille is in februari gestegen tot 8,16%, het hoogste niveau sinds 1994, als gevolg van dalende huizenprijzen en een werkloosheid van 24%. In 2007 was het aandeel slechte leningen minder dan 1%.