Katten verminken zichzelf, zeeotters hebben puberteitscrises en een op de twee honden krijgt na het tiende levensjaar een vorm van kanker. Ondanks deze parallellen tussen mensen en dieren is er vreemd genoeg weinig kruisbestuiving tussen artsen en dierenartsen. Daar moet verandering in komen, zeggen onderzoekers.
Lichtblonde honden zoals Labrador Popeye zijn extra vatbaar voor allergieën net als blonde mensen.Foto: iStock.
Popeye heeft duidelijk een probleem. Zodra de blonde adonis losgelaten wordt, dartelt hij de hele behandelkamer door om te laten zien hoe blij hij is. Maar algauw stopt de jonge labrador om zijn snuit tegen de grond de duwen. Als een borstel in een autowasserette draait zijn dikke kop op en neer. Zijn vrouwtje heeft met hem te doen: ‘Hij zit zich alsmaar als een gek te krabben.’
Niet veel later is Popeye onder narcose gebracht en ligt hij op de behandeltafel. Zijn buik is aan de linkerkant geschoren, op de lichtroze huid verschijnen minuscule knobbeltjes. De dermatologen van de diergeneeskundige kliniek van de Weense universiteit doen een huidtest om erachter te komen wat Popeyes allergie veroorzaakt. ‘Steeds meer honden worden allergisch. Daarbij is Popeye ook nog eens blond. Lichtkleurige honden zijn er extra vatbaar voor, net als blonde mensen’, vertelt immunoloog en allergoloog Erika Jensen-Jarolim.
Een van de knobbels op Popeyes buik zwelt inmiddels rood op tot de omvang van een erwt. Het is duidelijk: Popeye is allergisch voor huisstofmijt – en mogelijk ook nog eens voor grassen. Popeyes klachten hebben veel weg van die van een mens met een allergie. Diagnose en zelfs behandeling bij een hond verlopen op dezelfde wijze als bij een mens. Straks krijgt Popeye een desensibilisatie.
$6 mrd
Besparing door 1 zorgsysteem voor dier en mens is $6 mrd.
Zeeotters met puberteitscrisis
Qua gezondheid verschillen mens en dier minder van elkaar dan doorgaans wordt gedacht. Zo zijn er dikhoornschapen die verslaafd zijn aan papaver, katten die zichzelf verminken, zeeotters met een puberteitscrisis en golden retrievers met borstkanker. Dat zulke parallellen bestaan, is geen nieuws. Toch worden de mogelijkheden die dat biedt tot nu toe nauwelijks opgemerkt. Veel ziektebeelden bij mensen zouden namelijk sneller en goedkoper onderzocht kunnen worden als artsen zouden kijken naar wat er al bij dierenartsen bekend is over de dierlijke pendant. Omgekeerd zouden dieren kunnen profiteren van al bestaande therapieën voor mensen. En soms zou het zinvol zijn om te kijken naar de gezondheid van zowel mens als dier, bijvoorbeeld wanneer een epidemie overspringt van de ene soort op de andere.
Enkele onderzoekers wagen zich reeds aan zo’n overstijgende blik. Bij het onderzoek naar Popeye was bijvoorbeeld ook een medicus betrokken: Erika Jensen-Jarolim, hoogleraar vergelijkende geneeskunde aan het Weense Messerli-instituut voor mens-dierrelaties. Haar leerstoel is ondergebracht bij twee faculteiten tegelijk: bij de medische en bij de diergeneeskundige – ongehoord in de academische wereld.
Het onderzoeksgebied van Jensen-Jarolim is de immuuntherapie, het raakvlak van allergologie en kankeronderzoek. Ze wil achterhalen hoe het immuunsysteem kan worden ingezet tegen kankercellen. Dat is tot nu toe al gelukt voor longkanker en melanoomkanker. In andere gevallen zijn er nog veel bijwerkingen of slaat de therapie niet aan. Jensen-Jarolim heeft nu een voor de mens ontwikkelde antistof aangepast zodat die voor honden te verdragen valt. ‘De voordelen voor beide soorten liggen voor de hand’, vertelt ze. ‘Met deze antistof kan een moderne kankertherapie worden ontwikkeld voor honden, die daar enorm voordeel bij zouden hebben – een op de twee honden krijgt na het tiende levensjaar een vorm van kanker. En tegelijkertijd kunnen we uit onze ervaring met honden veelzeggende data vergaren en te weten komen hoe we deze het best op mensen kunnen toepassen.'
Gelijkenissen
Hyperaldosteronisme: spierspasmen en spierzwakte. Katten en mensen.
Trichotillomanie: stoornissen in de impulsbeheersing. Vogels en mensen.
Mammacarnicoom. Borstkanker. Zowel bij honden als bij mensen.
Standaardmensen bestaan niet
Met deze benadering ontwijkt Jensen-Jarolim tevens een dilemma bij de traditionele ontwikkeling van geneesmiddelen. Deze moeten namelijk met gestandaardiseerde proeven op gestandaardiseerde dieren worden getest. Meestal zijn dat genetisch aangepaste ratten en muizen. ‘Maar standaardmensen bestaan niet’, zegt de in Duitsland bekende evolutiebioloog Josef Reichholf. ‘Wereldwijd zijn mensen heel verschillend en dat heeft bijvoorbeeld invloed op de manier waarop medicijnen werken en verdragen worden. Daarom worden veel bijwerkingen pas bekend als de werkzame stoffen al geruime tijd zijn toegelaten, als het ware na langlopend onderzoek op mensen.’
Wanneer het medisch onderzoek rekening zou houden met wetenschappelijke data, ervaringen en onderzoeken uit de diergeneeskunde, zou er van begin af aan een veel beter overzicht zijn van de werkingsmechanismen van een stof in verschillende organismen met verschillende genetische grondslagen. Tegelijkertijd lijken mensen en dieren in essentie sterk op elkaar: ‘Veel mechanismen in ons lichaam zijn veel ouder dan onze soort. Ze gaan terug op de gemeenschappelijke voorouders van alle zoogdieren.’ Zo zijn infectieziektes zo oud dat de afweersystemen van het lichaam bij de meeste zoogdieren sterk op elkaar lijken. ‘Wij zijn nu eenmaal ook dieren – slechts ongeveer een procent van onze genen onderscheidt ons van onze naaste verwanten, de mensaap’, zegt Reichholf.
Verspilling van middelen
Daarbij komt dat de ratten, muizen en andere knaagdieren die bij onderzoeken als modelorganismen dienen, biologisch niet heel erg op de mens lijken en al evenmin onder vergelijkbare omstandigheden leven. Externe factoren als omgeving, voeding en beweging hebben echter in hoge mate invloed op de ontwikkeling van een ziekte. Honden zijn juist aan dezelfde invloeden blootgesteld als hun baasjes: ze leven bij hen in huis, bewegen zich dus veel in dezelfde omgeving en worden vaak even dik. Het zijn veel complexere zoogdieren dan muizen en ze zijn vatbaar voor dezelfde kankersoorten en allergieën als mensen. Maar bij het onderzoek naar een ziekte besteedt vrijwel geen enkele arts aandacht aan de inzichten uit de diergeneeskunde – of omgekeerd.
Volgens evolutiebioloog Reichholf is die kloof tussen de wereld van dieren en mensen kunstmatig en bovendien een verspilling van middelen. ‘Wetenschappelijke data van dieren die meer van mensen weghebben dan laboratoriummuizen, zijn immers al lang beschikbaar: in de diergeneeskunde of in de wildbiologie. Maar in plaats van er gebruik van te maken en er voor mensen iets van te leren, zijn we massaal laboratoriummuizen aan het kwellen.’
De kloof tussen mens- en dier-geneeskunde is recent. Vroeger zorgde een plattelandsarts voor allebei.
Minderwaardigheidscomplex
Hoewel de voordelen van interdisciplinaire uitwisseling duidelijk zijn, stuitte de methode van de Weense allergoloog Erika Jensen-Jarolim op verzet. ‘We dachten eerst dat we met hetzelfde geneesmiddel voor hond en baas verder zouden kunnen gaan, dat is eigenlijk voor beide partijen logisch.’ Maar de relatie tussen mens- en diergeneeskunde blijkt beladen. ‘Er wordt nog sterk in hiërarchieën gedacht,’ zegt Jensen-Jarolim. Medici voelen zich doorgaans ver verheven boven een dierenarts en hebben zo goed als geen belangstelling voor de diergeneeskunde. En ook de dierenartsen zijn nog niet bereid tot uitwisseling, die lijden op hun beurt aan een minderwaardigheidscomplex. Zo mislukte het project van Jensen-Jarolim aanvankelijk omdat de Europese farmaceutische industrie geen belangstelling had.
Het National Cancer Institute in de VS had wel interesse. Hier lopen momenteel de eerste studies met gewone huishonden. In de VS erkennen veel wetenschappers al langer de mogelijkheden tot samenwerking tussen mens- en diergeneeskunde. Sinds 2010 bestaat daar onder de naam Zoobiquity een vereniging van geneeskundigen en diergeneeskundigen. De naam van de vereniging is een combinatie van het Griekse begrip voor dier (‘zo’) en het Latijnse woord voor overal (‘ubique’). Ofwel: het dier is overal. Inmiddels zijn er in de VS ook verschillende leerstoelen Comparitive Medicine (een vorm van geneeskunde die zich bezighoudt met de ziekten van mens en dier en de onderlinge samenhang).
Gebroken-hartsyndroom
Cardioloog Barbara Natterson-Horowitz van de universiteit van Californië heeft in 2012 met haar boek over Zoobiquity bijgedragen aan een zekere populariteit ervan. Ze kwam op het idee toen ze in het voorjaar van 2005 naar de dierentuin van Los Angeles moest voor een ziek dier. Dat was op zich niets bijzonders voor haar: als waardevolle wilde dieren een gecompliceerde ziekte hebben, doen dierentuinen graag een beroep op specialisten. Maar deze keer betekende haar visite aan een keizertamarin, een kleine primaat, het begin van een reis door een jungle van veterinaire onderzoeksresultaten.
De dierentuinarts vroeg haar destijds terloops om het aapje niet rechtstreeks te benaderen omdat het anders ‘vangmyopathie’ zou kunnen krijgen, een plotselinge hartstilstand bij een dier als gevolg van zware stress, bijvoorbeeld wanneer mensen het proberen te vangen. Natterson-Horowitz moest onmiddellijk denken aan Tako Tsubo cardiomyopathie, een hartspierziekte die bij mensen pas sinds de millenniumwisseling bekend is. Mensen die hieraan lijden hebben bijvoorbeeld een geliefde zien sterven of zijn op hun huwelijksdag in de steek gelaten – de ziekte wordt ook wel het gebroken-hartsyndroom genoemd. Net als bij een aapje dat een uitzichtloze situatie ervaart, leiden ook bij deze mensen extreme emoties tot hartsymptomen. ‘Als door de bliksem getroffen realiseerde ik me dat Tako Tsubo bij mensen en vangmyopathie bij dieren hoogstwaarschijnlijk met elkaar te maken hebben – waarschijnlijk ging het zelfs om een en hetzelfde syndroom met alleen maar een andere naam’, schrijft de cardioloog in haar boek.
Haar verbazing was groot: ‘Al minstens veertig jaar weten dierenartsen dat extreme schrik bij dieren kan leiden tot schade aan hartspieren.’ Ze ontdekte dat dierenartsen al in hun basisopleiding leren welke voorzorgsmaatregelen hiertegen genomen moeten worden. ‘Dus artsen schepten aan het begin van het millennium op over een exotisch inzicht dat bij iedere dierenarts al vanaf het eerste studiejaar bekend is.’
Vanaf dat moment stelde Natterson-Horrowitz zich tot taak om diagnoses uit de geneeskunde na te slaan in publicaties uit de diergeneeskunde. In haar boek heeft ze verschillende gevallen verzameld waarbij een gezondheidsprobleem van een mens een pendant heeft in de dierenwereld. Hiertoe behoren grote volksziektes zoals obesitas, diabetes, kanker en hartinfarcten, maar ook specifieke aandoeningen als eet- en gedragsstoornissen.
Gelijkenissen
Allergie voor stuifmeel. Honden en mensen. Vergelijkbaar met hooikoorts.
Ziekte van Weill: bacteriële infectie, zowel bij dieren als mensen gevaarlijk.
Brucellose: bacteriële hondenziekte die ook besmettelijk is voor mensen.
One Health
De kloof tussen mens- en diergeneeskunde is een modern verschijnsel. Nog geen honderd jaar geleden zorgde een plattelandsarts vaak zowel voor mensen als dieren. Van Rudolf Virchow, de grondlegger van de moderne pathologie, is bekend dat hij krachtig de stelling verdedigde ‘dat er tussen mens- en diergeneeskunde wetenschappelijk geen grensscheiding bestaat’.
Dat er vele voordelen te behalen zijn bij een verbinding tussen beide disciplines, bewijst dierenarts Jakob Zinnstag van het Zwitserse Tropen- en Volksgezondheidsinstituut. Decennia geleden ontdekte hij tijdens een veldstudie in Tsjaad dat nomadenstammen wel hun koeien inentten, maar niet hun kinderen. Dus zette hij een inentingsdienst op met een voor mens en dier gezamenlijke keten van transport en diepvriesopslag.
Bij een ander project konden Zinnstag en zijn medeonderzoekers met behulp van een wiskundig model aantonen dat een aanvankelijk kostbaar lijkende inenting van straathonden tegen hondsdolheid goedkoper en effectiever was dan wanneer alleen zieke mensen zouden worden behandeld en alle honden gedood. Het zijn simpele voorbeelden die ook toegepast kunnen worden in westerse zorgsystemen. ‘Samenwerking tussen beide disciplines leidt niet alleen tot meer gezondheid bij mens en dier, het bespaart ook nog veel geld’, zegt Zinnstag, die spreekt van One Health: één zorgsysteem voor mens en dier. De Wereldbank schat de mogelijke kostenbesparing door One Health wereldwijd op minimaal zes miljard dollar per jaar.
Kankerregisters
Ook in Europa zijn er mogelijkheden. Zo vertelt Zinnstag over een Brucellose-uitbraak enkele jaren geleden in Nederland. Koeien en varkens hadden deze infectieziekte overgedragen op mensen. De mensenartsen waren daar helemaal niet op voorbereid, terwijl de dierenartsen er al lang veel van wisten.
Als elke zorgsector onmiddellijk geïnformeerd zou worden over het voorkomen van meldingsplichtige infectieziektes, zouden er eerder maatregelen getroffen kunnen worden. ‘Een stap verder zijn aan elkaar gekoppelde kankerregisters’, zegt Zinnstag. ‘De veroorzakers van kanker komen bij zowel mens als dier voor en kunnen zo dus veel sneller geïdentificeerd worden. We weten bijvoorbeeld dat huisdieren van rokers ook een hoger risico op longkanker hebben.’ Net zo nuttig zou een soort overstijgend register zijn van antibioticaresistenties, die zich immers ook kunnen ontwikkelen in een dierenstal.
EcoHealth
Canada is tot nu toe het verst met het in praktijk brengen van One Health: alle onderzoeken naar voor mens en dier besmettelijke ziektes worden in één enkel laboratorium uitgevoerd. De zorgsector heeft er een uniform controlesysteem opgezet voor antibioticaresistenties en diarreeveroorzakers bij mens en dier.
Voor Zinnstag is het nog niet genoeg. Zijn visie gaat veel verder: ‘De zorg voor gezondheid moet niet alleen naar mensen en dieren kijken, maar ook naar ecosystemen, dus factoren zoals luchtvervuiling, klimaatopwarming en bodemvruchtbaarheid.’ One Health ziet hij als niet meer dan een onderdeel van EcoHealth, een soort universeel zorgsysteem. ‘Alles hangt met alles samen’, zegt hij. ‘Eigenlijk weten we dat toch allang.’