Het gaat niet goed met het leven lang leren (LLL) in Nederland. De deelnamecijfers vertonen opmerkelijke verschillen in de formele statistieken, de financiering is versnipperd, de zeggenschap gefragmenteerd en een coherent LLL beleid ontbreekt. In zijn advies aan de Tweede Kamer — ‘Vakmanschap voortdurend in beweging’ — pleit de Onderwijsraad voor aansluiting van LLL doelen bij de initiële opleidingen in het mbo, verknoping van leren en werken in één omgeving en het omvormen van de verschillende financieringsbronnen incluis de nationale O&O-fondsen tot een persoonlijk scholingsbudget.
De onderwijsraad ziet een duidelijke verbinding tussen doelen van LLL en de kwalificatieopdracht van het mbo, namelijk kwalificatie voor de uitoefening van een beroep, actieve deelname aan de maatschappij via bevordering sociale cohesie en democratisch burgerschap en doorstroom naar vervolgonderwijs. Echter, analyse van de onderwijs- en arbeidsmarktmonitor van de Universiteit van Amsterdam laat zien dat de positie van middelbaar opgeleiden kwetsbaar is en de deelname aan om-, na- en bijscholing van deze groep zorgelijk. De werkloosheid onder middelbaar opgeleiden neemt sneller toe dan onder lager en hoger opgeleiden.
De initiële opleidingen van het mbo moeten adequater inspelen op de actuele ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Bij LLL gaat het vooral om werkgerelateerde scholing en initiële opleidingen en cursussen die mensen in de leeftijd van 25-64 jaar al dan niet in hun vrije tijd volgen. Initieel onderwijs en LLL gaan gelijk op: meer van het een gaat samen met meer van het ander. Het initieel onderwijs en leven lang leren verschillen echter ook op een groot aantal punten van elkaar. Deze verschillen betreffen onder andere de financiering en organisatie.
De financiering van LLL is diverser, gefragmenteerder en minder gereguleerd dan die van het initieel onderwijs. De betekenis van LLL wordt tegenwoordig vooral gezocht in de bijdrage die het heeft aan het functioneren van de arbeidsmarkt. In de jaren zeventig en tachtig stond LLL vooral in het teken van de emancipatie van vrouwen (‘moedermavo’) en het bieden van kansen aan lager opgeleiden (‘tweede kans onderwijs’). Tegenwoordig vervult LLL ook een rol bij het integreren van migranten op de arbeidsmarkt en in de samenleving. Kortom, bij LLL gaat om een combinatie van persoonlijke ontwikkelings- en werkgerelateerde doelen.
Deelname aan bedrijfsgerelateerde scholing in Nederland varieert. Hoger opgeleiden en werknemers met een voltijdbaan nemen vaker deel aan bedrijfsgerelateerde scholing dan lager opgeleiden en werknemers met een deeltijdbaan. Werknemers die meer ontslagbescherming genieten — zoals werknemers met een vaste aanstelling — worden eveneens meer geschoold. Een hele grove en tentatieve berekening laat zien dat bedrijven zo’n € 1,7 mrd uitgeven aan LLL, gezinnen zo’n € 9,3 mrd en O&O-fondsen ongeveer € 300 mln.
Daarnaast geeft de overheid belastingsubsidies voor scholing, financiert zij scholing voor mensen die willen re-integreren op de arbeidsmarkt en het volwassenenonderwijs. Voor zover cijfers beschikbaar zijn, gaat het om ruim € 188 mln aan belastingsubsidies, zo’n € 134 mln aan scholing voor re-integratie en € 70 mln aan volwassenenonderwijs.
Het meest in het oog springt dat de financiering van en zeggenschap over LLL zeer versnipperd is. Er is een veelheid aan financieringsbronnen. Deze fragmentatie kan leiden tot verminderde toegankelijkheid en ondoelmatigheid in de deelname aan scholing. Sommige vormen van scholing zijn alleen toegankelijk voor werkzoekenden, andere alleen voor werknemers
Daar komt bij dat niet valt aan te geven hoe doelmatig de besteding van scholingsmiddelen uit de O&O-fondsen is. Het percentage van de loonsom dat de werkgever nu afdraagt aan het O&O fonds zou beter gestort kunnen worden in een persoonlijk LLL-budget, een spaarpotje dat de werknemer kan aanspreken op het moment dat hij of zij scholing nodig heeft. Het persoonlijk scholingsbudget kan worden aangevuld met scholingsmiddelen van de werkgever (bijvoorbeeld een transitievergoeding) of middelen van de overheid in het kader van activerend arbeidsmarktbeleid. Poolen van middelen en regie vanuit de regionale arbeidsmarkt komt doelmatigheid, kwaliteit en toegankelijkheid van LLL ten goede.
[Voetnoot:] Henriëtte Maassen van den Brink is voorzitter van de Onderwijsraad. Zij schrijft mede namens [Voetnoot:] Rene Kneyber [Voetnoot:] en [Voetnoot:] Martine Braaksma[Voetnoot:] van de Onderwijsraad en namens [Voetnoot:] Wim Groot[Voetnoot:] (Universiteit van Amsterdam).